“Wat vind je hiervan? Kan dit bloesje zo met deze rok, of vind je het saai staan? Ik voel me in wit altijd zo’n verpleegster. Ik kan natuurlijk ook gewoon een spijkerbroekje aantrekken?” informeert vrouwlief Blond vriendelijk. Onder een lieftallig wit bloesje heeft ze een fleurige, zomerse rok aangetrokken. Die zit als gegoten. Ik denk dat sommige vrouwen met plezier hun echtgenoot met een wurgkoord kelen voor zo’n figuur. Daarna slaan ze als de wiedeweerga een Italiaan aan de haak met een wasbordje en een neon-wit gebit. Letterlijk alles past haar, ook een plastic vuilniszak. Maar keuzes maken is altijd een crime geweest.
Weifelend draait ze een pirouette voor de manshoge spiegel en ik kan nog net op tijd een zucht onderdrukken. Daar gaan we weer, het dagelijkse ritueel op de huiselijke catwalk gaat beginnen. Voorzichtigheid is nu geboden, rustig blijven ademen en vooral geen ergernis laten zien. Ze kleedt zich tenslotte voor mij, beweert ze. Ik moet het mooi vinden.
Blond: “Ik kan natuurlijk ook dat rode jurkje met dat bloemenmotief aantrekken, dat ken je toch nog wel? Ik had het in Portugal aan toen we in die mooie strandtent zaten te eten. Met die goeie vis, weet je nog, en dat hele lekkere droge wijntje erbij, waar we de naam niet meer van weten?”
Ik stap nu een matrimoniaal mijnenveld in en probeer me voor de geest te halen waar dat kreng het over heeft. De laatste keer dat we in Portugal waren was zes jaar geleden. We zaten toen élke avond aan het strand. We aten alléén maar vis, die door ons corpus zwom in weelderige witte wijnen. Mannen, help me uit de brand, worden we geacht te weten wat onze vrouwen jaren geleden aan hadden? Hoe feestelijk de aangelegenheid ook was, met uitzondering misschien van een bruidsjurk. Of ben ík de sukkel hier?
Blond heeft thuis een ‘nostalgie-la’ waar ze alle kledingstukken in bewaart die ze ooit bij memorabele momenten heeft gedragen. Soms hangt ze het textiel op knaapjes aan de kastdeur en gaat er gelukzalig naar zitten kijken. Met zo’n blik van: ’Dát waren nog eens tijden.’ Ik heb zo’n la niet. Blond heeft het opgegeven om mij enigszins modebewust te maken. Dit alles onder het motto: ‘Al draagt een aap een gouden ring, het is en blijft een lelijk ding.’
Terug naar het heden. Ik heb nu een paar keuzes. Ik kan veinzend roepen: “Oh, dát jurkje! Ja, dat is ook héél leuk, sterker nog, dat was altijd al één van mijn favorieten!” Zoveel enthousiasme van mijn kant kan haar wel eens over de streep trekken. Ik kan ook iets zeggen in de trant van: “Nee, dat moet je niet doen, joh, deze combinatie is heel mooi, hou aan!” Dit in de ijdele hoop dat we gelijk kunnen vertrekken. Soms spring ik gelijk op en gris demonstratief mijn autosleutels van de lege fruitschaal.
Alleen nu even niet. Blijkbaar ben ik in mijn gedachten nog op het strand in de Algarve en zit te staren alsof ik zeewater zie fikken. Ik probeer te visualiseren hoe dat verdomde jurkje er uit ziet. Ze kijkt me aan en zegt een tikkeltje venijnig: “Het interesseert jou ook geen bal wat ik aantrek, hè, al loop ik erbij als een zwerver?”
“Ja, natuurlijk wel, maar ik vind àlles mooi staan bij jou!” kwijl ik gedwee. Donkere wolken trekken zich samen boven ons geplande etentje.
“Nou, ik zal dat jurkje wel even pakken, dan kun je het zelf zien,” zucht Blond. Demonstratief schudt ze het hoofd over de historische lacune met betrekking tot haar kledingkeuze van zes jaar geleden. Na het passen van nog eens achttien kledingstukken stapt ze stralend de trap af in een vaal spijkerbroekje en een wit topje en roept: “We gaan!”
De zoektocht naar geschikte schoenen moet dan nog beginnen. In mijn moede hoofd galmt de echo van een tranentrekkende fado-melodie.
JAAP VAN DEURZEN