Onze brievenbus kleppert niet meer. Het is doodstil in de gang. Drie weken geleden leek het alsof oude tijden aan het herleven waren. Opeens lag onze hal vol met enveloppen. Ze vielen in allerlei maten en kleuren op de kokosmat. Soms bleven ze in bundels vastzitten in de opening van de brievenbus.
‘Papier hier, hallo, hallo!’ hoor ik opeens de echo van Holle Bolle Gijs uit de Efteling. Ik ben dol op Gijs en blijf als jongetje eindeloos proppen papier in die opengesperde bek werpen. Opgeruimd staat netjes. ‘Was je híer maar zo vlijtig,’ jengelt Blond en wijst naar de stofzuiger. Ter illustratie maakt ze met opgetrokken wenkbrauwen een roterende beweging met haar wijsvinger door de kamer.
De lading post bestaat uit lieve wenskaarten. Handgeschreven brieven krijgen we nog maar zelden. Alleen de gemeente stuurt nog formele brieven. Of de belastingdienst. Maar daar staat over het algemeen niets zinnigs in. Daar vouw ik gelijk jachtvliegtuigjes van. Als een seniele idioot laat ik die papieren straaljagertjes door het pand suizen.
Soms denk ik met weemoed terug aan de Italiaan Francesco de Tassis (1459-1517). Hij is de grondlegger van het Europese postwezen. Vette Franske, die overigens een opmerkelijke gelijkenis vertoont met Holle Bolle Gijs, heeft een goed lopende estafettepost opgezet. De brieven gaan van herberg naar herberg. Overal staan verse paarden en ruiters. Een brief van Brussel naar Parijs doet er in vredestijd in de winter zo’n vierenvijftig uur over.
‘Eeuwenlang zou alles per brief gaan: nieuwtjes, kennisuitwisseling, goede raad, hofmakerij, geroddel,’ schrijft Jet Steinz in haar prachtige boek P.S..
Daar staan ook een paar opvallende liefdesbrieven in, zoals die van kunstenaar Jan Wolkers. Hij eindigt zijn ode aan Annemarie Nauta met de zinnen:
‘Veel liefs, kussen, m’n kutje, diertje, spinnetje, Friezinnetje, en een lang likje, te beginnen bij je voorhoofd, en die eindigd (sic) daar waar je rode -venetiaans, natuurlijk- haar achter in je nek kroest. Die komt langs heel wat. Dag.’
Waar is de tijd gebleven? Onze manier van communiceren wordt met de jaren steeds onpersoonlijker. Onze hersenspinsels vernevelen ergens in de cloud. We appen ons een slag in de rondte, maar een brief schrijven, ho maar.
‘Fax-waar blijft de romantiek als de liefdesbrieven binnenkomen met een piep i.p.v. met een roos,’ beklaagt Loesje zich al in 1990.
Met de komst van social media wordt het nóg erger. Binnen een mum van tijd wordt een bericht van Amsterdam naar Rome gestuurd. Daar komt geen paard of postkoets meer aan te pas. Een potentiële ‘liefdesbetuiging’ bestaat op Tinder uit een swipe naar rechts. Met een verveelde veeg naar links word je direct gecanceld; wie volgt? Ik heb altijd een haat-liefdeverhouding gehad met digitale communicatiemiddelen.
Een persoonlijke brief vind ik een cadeautje. Of ben ik nou de laatste dementerende romanticus? Het mooiste vind ik dat iemand de tijd heeft genomen om aandacht aan mij te besteden. De schrijver heeft dat briefpapier in zijn vingers gehad en heeft zitten prakkiseren over de tekst! Misschien heeft degene wel zitten janken en zijn er tranen op het papier gedrupt, o amor. Oké, ik draaf door. ‘Litteris absentes videmus’ oreert de Romeinse redenaar en filosoof Marcus Tullius Cicero: ”Door brieven zien we de afwezigen’.
Ik heb er talloze aan Blond geschreven. Het gebeurt in de tijd dat ze me voor de tweede keer harteloos aan de deur heeft gezet. Daar sta ik met mijn vuilniszakjes vol kleding. Troosteloos zoek ik als reisleider mijn heil in het buitenland. In ellenlange brieven schrijf ik het liefdesverdriet van me af. Blond heeft alle opstellen bewaard en er een elastiekje omheen gedaan. Daarna heeft ze het pakketje ergens achteloos in de stoffige krochten van de vliering gemieterd. Leuk voor later, moet ze hebben gedacht. Daar kan ik in een balorige bui nog wel eens een leuk variéténummer van breien. Waarschijnlijk begint ze in die periode al aan mijn verstand te twijfelen. Op zich is dat niet verwonderlijk als ik het proza teruglees:
‘Lief, lekker stuk, mocht je na dit verhaal toch alsnog behoefte gevoelen om me terug te schrijven, talm dan niet langer en grijp verwoed naar de veder en het inkt en stuur mij een oppeppende brief. Ik heb hem hard nodig!’ (sic)
Als iemand nú zo zou schrijven, ligt ie binnen een kwartier in een dwangbuis op de gesloten afdeling van een psychiatrische inrichting. Blond is niet onder indruk van mijn gemankeerde literaire meesterwerkjes en stuurt een ansichtkaart terug met de tekst: ‘Veel plezier daar!’ Daar moet ik het mee doen. In een van sarcasme druipende brief schrijf ik terug:
‘Lief stuk, bedankt voor jouw lijvig epistel dat je mij in Oostenrijk hebt opgestuurd. Mijzelf die avond gezapig in de handen wrijvend en onder het fluiten van een gezellig deuntje heb ik me afgezonderd, teneinde jouw zwaar in de hand liggende briefkaart te gaan lezen. Dat was pas leesgenot!’
Daarna heb ik nooit meer wat gehoord. Pas na dertig jaar belt Blond míj́. Driemaal is scheeprecht. Ik heb wat schrijven betreft inmiddels mijn lesje wel geleerd. Mijn boek ‘Camera Loopt’, dat over 53 dagen bij Walburg Pers uitkomt, heb ik in een nuchtere no-nonsens taal geschreven. Dat leest lekker weg, probeer het straks maar. (Slim hè, zo’n geniepig reclamestuntje? Ik ben me er ook eentje hoor. Hahaha!)
JAAP VAN DEURZEN
‘Camera loopt’ verschijnt op 1 maart bij Walburg Pers en is nu al te bestellen. https://www.walburgpers.nl/nl/book/9789464562163/camera-loopt