Het is 15 juni 2019. Ik lig op het stenige strand van een onbewoond Filipijns eiland. Ik doe mee aan het reality-programma Expeditie Robinson. Ik kan niet in slaap komen. Ook mijn medespelers zitten klaarwakker onder de schitterende sterrenhemel. Ik ben de oudste van het stel. Opeens sta ik op en zing een liedje waarmee ik mijn status als senior op de hak wil nemen:
“Dames en heren, hoort mij aan,
Hier is een liedje van een haan,
Een hele grijze, een hele ouwe,
Hij kon niet lopen en hij kon niet kauwen.
Alle kippen weenden, klaagden
Dat hij hen niet meer behaagde,
Kijk nou toch die ouwe dwaas,
Wij gaan klagen bij de baas….
De gibbons in de palmbomen schrikken zich het apelazerus als mijn publiek op het tropische strand enthousiast begint te klappen. Voor de zoveelste keer in mijn leven pronk ik met de veren van een vergeten grootheid: Cornelis Vreeswijk. Op één uitzondering na weet niemand wie dat is. Voor mijn teamgenoten is hij een muzikaal fossiel.
Maar ziedaar, schrijver Hans van den Pol brengt de Nederlandse zanger anno 2020 weer tot leven in zijn mini-roman: ‘Langs het Pad naar de Tempel.’ We maken kennis met Vreeswijk als hij op het dieptepunt van zijn carrière is aanbeland.
In 1950 is hij dertien jaar oud en verhuist hij samen met zijn ouders naar Zweden. Op school zieken zijn Zweedse vriendjes hem met zijn vreemde accent. Taalvirtuoos Vreeswijk besluit om de Scandinaviërs een poepie te laten ruiken en leert zichzelf feilloos Zweeds. In 1964 debuteert hij met het album ‘Ballades en vrijpostigheden.’ De Zweden omarmen de lijvige Hollander uit IJmuiden, die een soort heiligen status bereikt. In ons land lukt het hem niet echt om door te breken. Hij heeft wel een paar hits zoals: ‘De nozem en de non’ ‘Veronica’ en ‘Jantjes Blues.’ Maar daar blijft het bij.
De roman gaat over de keerzijde van zijn roem. De jongere generatie heeft hem in de jaren tachtig uitgekotst. Hij zuipt als een godsmajoor en hij kan geen relatie in stand houden, zelfs niet met zijn eigen zoon Jack. Op oudejaarsnacht 1986 staat hij in een drankwinkel om een fles aquavit te bedelen.
Vreeswijk heeft een rafelrandje en kan een opvliegende rouwdouwer zijn. Een paar keer belandt hij in de cel, zoals op 17 januari 1975. Hij rijdt na een optreden de hoerenbuurt van Stockholm in en pikt twee prostituees op, Berit en Eva. Vreeswijk maakt thuis een paar flessen wijn open, pakt zijn gitaar en zingt er lustig op los. Half kachel stappen de drie in bed. Cornelis heeft wel zin in een erotisch toetje. Zijn hand daalt wellustig af naar de venusheuvel van Eva. Hij schrikt zich te pletter als zijn hand tegen de stevige erectie van de travestiet stoot. Ook Berit blijkt een verklede man. Vreeswijk pakt een groot keukenmes en gaat de ‘dames’ te lijf. Ze lopen een paar schrammen op en doen aangifte van mishandeling. Cornelis moet een maand de cel in en schrijft de meesterlijke hit: Ballade om hurusom Don Quijot gick pa en blåsning (Ballade over hoe Don Quichot in de maling werd genomen)
Het is Vreeswijk ten voeten uit. De ongelikte beer drinkt meer en meer en zit op een gegeven moment totaal aan de grond. Hij mankeert van alles. Op die bewuste oudejaarsavond trekt hij de stoute schoenen aan en stapt met zijn gitaar een ijshockeyhal in waar op dat moment een razend populaire zanger een concert geeft. Die herkent Cornelis gelijk. Voor hij het weet staat hij op het podium en zingt een lied waarin hij Zweedse en Nederlandse teksten door elkaar heen husselt. De jongeren in de hal zijn uitzinnig. Zijn comeback is een feit. Een tijdje later speelt hij voor studenten in Lund.
Ik steek vanuit Kopenhagen de Sont over om hem te interviewen. De eens zo bolle bard is sterk vermagerd. “Ze noemen me nu rock-opa hier! Wat een giller, hè?” zegt hij gelaten en klokt biertje vier naar binnen. Een paar maanden later, op 12 november 1987, sterft de vijftigjarige Cornelis Vreeswijk aan leverkanker en krijgt bijna een Zweedse staatsbegrafenis. De tonen van Cornelis’ blues vervagen daarna snel…..
JAAP VAN DEURZEN
“Langs het Pad naar de Tempel.” Hans van den Pol. Uitgeverij Marmer