Het is 4 november 1973. In het Journaal zien we een volwassen grapjas op een relatief kleine driewieler een verlaten snelweg op fietsen. Een stukje verderop zijn kinderen aan het rolschaatsen op de eindeloze asfaltvlakte. Het zijn zwart-wit beelden van de eerste ‘autoloze zondag.’ Boze Arabieren hebben de oliekraan dichtgedraaid. Nederland is de pineut. We worden gestraft omdat onder leiding van premier Joop den Uyl ons land wapens heeft geleverd aan Israël tijdens de Yom Kippoer oorlog. Met die kanonnen en bommen worden de Egyptenaren en de Syriërs, die Israël hebben aangevallen, verdreven. Au! De Arabische olieboertjes zijn des duivels. Ons land krijgt geen druppel olie meer van de baardmannen. Ik leg het nieuwsfeit vast in mijn geheugen, want ik ben een geschiedenisfreak. Waar vind je ze nog? In ieder geval niet meer op de middelbare scholen in onze delta. Op de vraag waar de ‘autoloze zondag’ het gevolg van is geweest, antwoordt een leerling in klas 5 van het VWO (Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs):
‘De opvatting dat zondag een rustdag was, op die dag mag je eigenlijk niet werken. Den Uijl zal wel christelijk gedacht hebben. Het was een indirect gevolg, omdat niet iedereen zo’n christelijk geloof heeft en zich er dus niet aan zal houden.’ (sic)
Geschiedenisleraar Oscar Westers slaat steil achterover als hij het antwoord leest. Hij is wel blij verrast, want verzin het maar. “Hier is de generatie aan het woord die het moet hebben van haar creativiteit in plaats van haar kennis,’ schrijft hij op de achterflap van zijn hilarische boekje: ‘Hoe de Duitsers dapper standhielden in Vietnam’.
De titel verwijst naar het antwoord dat een leerling uit Havo-4 geeft op de vraag: Leg uit welke invloed de televisieverslaggeving heeft gehad op het verloop van de oorlog in Vietnam. Antwoord: ‘Vietnam wist waar de Duitsers ongeveer zaten, van welke kant ze zouden aanvallen, enz. Zo konden ze zich er beter op voorbereiden.’
Nee, daar win je de oorlog niet mee. De belangstelling voor het vak geschiedenis holt rap achteruit. Het verleden interesseert scholieren tussen de twaalf en achttien jaar geen bal, uitzonderingen daargelaten. De vraag is, hoe erg is dat? Ben je er bijvoorbeeld als puistige puber helemaal bovenop als je weet dat de Kaninefaten ooit tussen de mondingen van de Rijn en de Maas hebben gewoond? Dat ze waarschijnlijk verwant waren aan de Bataven en in de duinen en veenmoerassen leefden? Dat hun hoofdstad bij het huidige Voorburg heeft gelegen? Nee toch?! Boeien!
Maarten van Rossem schrijft in het voorwoord over de teloorgang van het geschiedenisonderwijs: ‘Het is een droevige constatering, maar ik denk dat daar niet veel aan te doen valt. Politici en overheid hebben het vak decennialang verwaarloosd. Bovendien is er sinds de jaren zestig gigantisch op bezuinigd.’
Toch vraag je je af of scholieren die kennis niet heel hard nodig hebben. Al is het maar om de wereld te begrijpen waarin ze leven. Juist in deze tijd. Of ben ik nou gek? Neem de term: ‘Koude Oorlog.’ Daar worden we om de haverklap mee om de oren geslagen. Na de Russische inval in Oekraïne zijn de spanningen tussen Oost en West flink opgelopen. We hebben te maken met een wapenwedloop en er is een nucleaire dreiging. Maar volgens een pientere VWO leerling zal het allemaal wel los lopen. Als hij de opdracht krijgt om het begrip ‘Koude Oorlog’ te duiden, antwoordt hij:
‘Het waren strenge winters die veel mensen het leven hebben geëist. (sic)’
Briljant! Een cruciale periode in de recente Europese geschiedenis wordt in één klap omgetoverd tot een meteorologisch fenomeen. Slaapt u rustig verder, beste burgers, maar schaf wel een paar warme laarzen aan. Dan komt Splinter wel door de winter. Lachen!
Misschien krabt u zichzelf ook wel achter de oren. U weet waarschijnlijk ook niet altijd het naadje van de kous. Neem die opstand van de Remonstranten in 1610. Die ging over de vermaledijde ruzie tussen de theologen Arminius en Gomarus. In Alkmaar lagen ze er wakker van, maar aan u is dat historische feit blijkbaar voorbijgegaan. Ja hè? Jammer, want dat is wel een lacune in uw kennis. (Geintje!) Ik geef gelijk toe dat de remonstrantse predikant Venator wel een complex, vies spelletje speelde.
Terug naar onze pubers. Volgens geschiedenisleraar Oscar Westers maken die er soms een sport van om boerenslimme antwoorden te geven. Dat doen ze onder het mom van: ’beter iets dan niets.’ Zoals bij de vraag: ‘In het begin van de industrialisatie kwam het in Engeland regelmatig voor dat fabrieken en machines werden vernield. Wie hadden daar baat bij? Antwoord: De anti-fabrieksmensen!’ Heerlijk toch? Westers zegt dat hij in de trein vaak heeft zitten hikken van het lachen als hij de toetsen aan het nakijken was.
Natuurlijk is zijn boekje een soort moppentrommel. Maar soms zijn de antwoorden ronduit te treurig voor woorden. Westers: ‘De lach die dan opwelt, is veelal die van plaatsvervangende schaamte.’ Toch weet ook hij dat het zonder historische kennis meestal wel goed komt. Nog eentje dan? Om het af te leren?
‘Wat was tijdens de Duitse inval in mei 1940 het voornaamste element in de Nederlandse verdediging? En waarom was die tactiek eigenlijk achterhaald?’ Antwoord (sic):
‘Soldaten op fietsen. Achterhaald omdat de vijand later hun fietsen jatte en reed er toen zelf op.’
JAAP VAN DEURZEN