Het is een magistraal gezicht als de gehelmde coureurs in hun ligfietsen naar het begin van de Gletscherstraße in het mooie Kaunertal rollen. De Handbike-battle 2024 in Tirol gaat beginnen. Ik heb het gevoel dat ik naar een sciencefiction film sta te kijken. Meer dan honderd mannen en vrouwen met een dwarslaesie of missende ledenmaten liggen in hun handbikes te wachten op het startsignaal. Via armkracht zullen de deelnemers aan de race over een afstand van twintig kilometer een onmogelijk steile berg op fietsen. Onder wie mijn vriend Robert van der Hoek, roepnaam ‘Hoekie.’ Hij wordt bijgestaan door zijn oom Koos Waslander (67). Rooie Koos scoort als NAC-speler in seizoen 1981/1982 binnen acht seconden het allersnelste doelpunt ooit in de Eredivisie. Die Rooie is niet kapot te krijgen. Ook mijn zoon Tim is een biker-buddy. De bel gaat, de onmenselijke helletoer begint. Als metalen mieren rollen de bikers over de rug van de kronkelende asfaltslang omhoog. Het is Hoekie’s derde rit, waar hij maanden voor heeft getraind. Het is precies tien jaar geleden als een bloedprop blijft vastzitten in zijn ruggenmerg en hij een volledige dwarslaesie oploopt. Hij raakt verlamd vanaf zijn navel. Handbiken wordt zijn passie. Tijdens de eerste race eindigt hij als tweede. Het jaar daarop staat hij eenzaam aan de top. Meer smaken zijn er niet. Ook deze keer racet hij naar boven.
Zo hebben alle deelnemers hun eigen verhaal. Neem de 56-jarige Karin Verhaart uit Delft. In 1993 wordt ze door een dronken automobilist aangereden. Haar rechterbeen wordt totaal verbrijzeld. De dronkenlap heeft het gore lef om haar te vragen de schuld op zich te nemen, want hij is als de dood dat de no-claim van zijn autoverzekering omhoog zal schieten. Hoe verzin je het? Karins’ lijdensweg begint. Uiteindelijk zal een groot deel van haar rechterbeen worden geamputeerd. Ik ontmoet haar in de lobby van het hotel waar Blond en ik verblijven. Ze is een opvallende verschijning. Haar grijze haar is volledig opgeschoren. Boven op haar hoofd staat een soort hanenkam die aan de basis is zwartgeverfd en eindigt in een vuurrode punt. Ik heb een milde vorm van het syndroom van Gilles de la Tourette. Soms flap ik er de meest onverwachte dingen uit. “Wat zit je haar leuk! Het lijkt wel een brandend peukie met die rooie punt op de top ,” zeg ik bijdehand. Er valt een ongemakkelijke stilte. Oeps! Blond kan me wel wurgen als ik dit soort dingen doe. Het zal later allemaal goedkomen, want Karin heeft een goed gevoel voor humor. ‘Peukie’ wordt een geuzennaam. Ze vertelt me haar ontroerende levensverhaal. ‘Peukie’, die altijd pijn heeft, worstelt zich samen met haar man Richard de berg op en zegt: “Weet je, pijn is een emotie en die zet ik uit!”
Dit is het derde en laatste deel van mijn jaarlijkse fietstrilogie, die zich afspeelt in drie landen: Ierland, Italië en Oostenrijk. Ik sta klaar om met mijn stalen ros de Kaunentaler Gletscher te bestormen. De top ligt op 2750 meter hoogte. Het zou de zesde zwaarste bergklimming zijn in Europa. Het is een kwelling voor de benen, het hart en de longen. Vier jaar geleden heb ik al een eerste poging gewaagd en die mislukte faliekant.
Daar sta ik dan, als man op leeftijd in een strak lycra fietsbroekje en een dikke pens. Waar begin ik aan? Ik moet en zal die berg op. Hoe fenomenaal kun je jezelf overschatten? De eerste pogingen mislukken. Ik blijf na tien kilometer steken bij het mooie stuwmeer, dat halverwege het parcours ligt.
Elke dag probeer ik het opnieuw. Blond blèrt boos dat ik krankjorum ben en dat ik maar één hart heb. Dat wordt op mijn leeftijd niet geacht om 188 slagen per minuut te slaan. “Tod in den Bergen!” gil ik hysterisch. Het is een geïmproviseerde, Duitse variant van: ‘De dood of de gladiolen’. Maar op dag vier zit ik na tien kilometer fietsen alweer zwaar hijgend op een rotsblok. Aan de andere kant van de weg kruipt een gigantische alpenmarmot van meer dan een halve meter uit zijn hol en staart mij verbaasd aan. Ik heb het vermoeden dat ik in die ijle berglucht aan het hallucineren ben. Ik zie het dier misprijzend zijn hoofd schudden en zegt dan: “Jacobus wat ben je toch een oliedom mannetje! Je kent je grenzen niet.” Olijk floept de helderziende marmot daarna zijn hol weer in.
Het is vrijdag 28 juni. Ik leen de mountainbike van Peukie’s man Richard. Die fiets heeft meer versnellingen en stelt me in staat om lichter te trappen. Want hoe je het wendt of keert, er moet wel honderdtwee kilo die berg op. Vol goede moed stap ik na een proefrondje op de fiets. Dit gaat lukken. Ik voel me een kruising tussen Tarzan en Eddy Merckx, om maar even in mijn leeftijdscategorie te blijven. Na vier kilometer klapt de ketting tot twee keer toe van de fiets. De derailleur is naar de filistijnen. Het mag simpelweg niet gebeuren. Wat een sneu spektakel. Rooie Koos laadt de mountainbike in de auto. Ik kijk naar boven en zie de god van de gletsjer ijspegels huilen van het lachen. Vervolgens legt hij een ijskoude vinger op zijn lippen en geeft me een knipoog. Het lijkt een teken. Hij heeft mij behoed voor een nieuw fietsfiasco. Ik ben weer bij de les. Ik ga me aanmelden bij een schaakclub.
JAAP VAN DEURZEN