Dit heldenepos begint in de bruine kroeg Toeters & Bellen in Weesp. Café ‘t Helletje, dertig meter verderop, zou óók een prima decor zijn geweest voor dit retespannende verhaal. Alles hangt af van de uitkomst van het avontuur waar ik aan begin. Overleef ik dat, dan hoor ik het geluid van toeters en bellen. Leg ik het loodje dan ligt er geheid een enkeltje klaar voor de hel. Whats’ in a name? Waar gaat dit in vredesnaam over? Sorry, ik probeer de spanning even op te voeren.
Het is dinsdagavond 20.08 uur. Aan de stamtafel in Café Toeters & Bellen schuiven zes leden van de groep ‘Heren Zeven’ van sloeproeivereniging De Spiering aan. We druipen van het zweet na een zware tocht op de Vecht. Tenminste dat is onze perceptie, collega sloeproeiers zien ons vooral als een babbelende breikrans op het water. We zijn wél kampioen bier heffen. In de kroeg wordt er vergaderd. Als de koffie is geserveerd neem ik het woord, want ik heb schokkend nieuws en zeg:
“Morgen ben ik rond half acht in de ochtend vijf seconden dood. In die periode staat mijn hart stokstijf stil. Dan weten jullie dat. Dat kan voor mij einde oefening betekenen. Ik meld het omdat er misschien mensen zijn die nog geld van me krijgen. Die moeten zich dan even melden.” Er valt een doodse stilte. Mijn maten kijken me stomverbaasd aan. Ik zie dat sommigen beginnen te twijfelen aan mijn verstandelijke vermogens. Bij één roeier rolt een traan zijn baard in. De spanning is om te snijden. Na een halve minuut ga ik verder met mijn betoog en zeg met omfloerste stem: “Morgen wordt mijn hart kunstmatig stilgezet. De zustertjes jagen daarna een zware stroomstoot door mijn donder en hopen dat mijn tikker weer gaat kloppen. Door die elektrische schok moet het hartritme weer normaal worden. Mijn hartslag is nu een beetje van de leg. Als ik met een flatliner op bed blijf liggen, is dit mijn laatste roeitochtje geweest. Bedankt mannen. Het gaat jullie goed!” Stilte.
“Mag ik dan jouw shirt?” vraagt H. opeens droog. Iedereen aan tafel klapt dubbel van het lachen. Mannenhumor, heerlijk. Er worden zuchten van verlichting geslaakt. Die Japie is me er ééntje. Allerlei doemscenario’s passeren de revue. De een nog gekker dan de andere. Gillen! Iemand bestelt een meter bier. Buiten drentelt een man met een manke labradoedel voorbij. In Weesp is alles pais en vree. Toeval bestaat niet. Op de achtergrond hoor ik flarden van het succesnummer van André Hazes jr.:
“Leef, alsof het je laatste dag is,
Leef, alsof de morgen niet bestaat.
Leef, alsof het nooit echt af is
En leef, pak alles wat je kan.”
Het Laatste Avondmaal met Blond verloopt gespannen. Nerveus werk ik mijn mogelijke galgenmaal naar binnen. Voor het eerst hebben we beiden geen tekst. Alleen al het idee om vrijwillig je hart te laten stoppen met kloppen overstijgt Blonds’ bevattingsvermogen. Zij kan hier absoluut niet mee leven. Ze vraagt bij een gebroken teennagel al om een spoedoperatie. “Je weet waar alles ligt, hè? Wat belangrijke papieren betreft en zo,” fluister ik. Er komt geen antwoord.
De volgende ochtend meld ik me nuchter op de plaats delict in het ziekenhuis in Hilversum. Ik word omsingeld door een roedel verpleegkundigen. Die plakken een kluwen slangen met sensoren op mijn blote borst. Ik moet gelijk denken aan ‘Old Sparky’. Dat is de bijnaam van de elektrische stoel waar vroeger Amerikaanse misdadigers op werden gefrituurd. “U gaat hier helemaal niks van merken, meneer,” jubelt een lieve zuster zelfverzekerd. “Kitty laat u straks heel kort slapen met een middel waar Michael Jackson helemaal dol op was, en dan geven wij uw hart een harde klap. Voor u het weet bent u weer op weg naar huis.” Ik hoor de echo van Michael Jacksons‘ megahit Thriller in mijn achterhoofd.
Zuster Nathalies’ voorspelling komt uit. Na een ultrakorte roes word ik wakker. Van de ‘klap’ heb ik niks gemerkt en er is goed nieuws. Op het scherm van een monitor zie ik drie digitale groene lijntjes die als dartele lammetjes omhoog springen. “Is dit een normaal hartritme?” vraag ik hoopvol. De sympathieke arts in opleiding knikt en zegt: “Ja, dat ziet er heel goed uit. Uw hart klopt weer normaal. Het oude ritme is hersteld. Die klap was even hard nodig. Het is net alsof we uw computer weer hebben gereset. U kunt gaan.” Een mannelijke verpleger serveert nog een bruine boterham met oude kaas en een kop lauwe koffie. Op weg naar de uitgang sta ik even stil bij een kleurrijk schilderij van beeldend kunstenaar Wouter Stips met de titel: ‘Samen in een olifant’ met in een klein kadertje deze tekst:
“Wij rijden in een olifant, mijn lief en ik, een leven lang. Bij twijfel staat hij stil. Jij of ik stapt af, de ander wacht een ogenblik, schrijft een briefje, een gedicht. Dan rijden we weer door, stapvoets of galop, maar steeds, steeds meer in evenwicht.”
Buiten schijnt de zon. Mijn mannenhartje klopt vredig in mijn borst. Ik maak een mal vreugdesprongetje en mompel: “Het leven is verrukkelijk!”
JAAP VAN DEURZEN