Jaap van Deurzen

SPREKER /  MEDIATRAINER /  DAGVOORZITTER.

Rotjeknor & Rotterdams

mei 2, 2021

Daar lopie dan te zitten
achter je eige deur
een uitje naar de vuilbak 
en nog een bakkie pleur

je wast nog eens je klauwen
omdat het van Rutte moet
je kijkt weer eens in de spiegel
lang haar staat je best goed

nee tis geen vekansie 
maar je mot er maar an wenne
want je blijft een Rotterdammert
ook tijddus de karantenne

Dit literaire meesterwerkje van een onbekende auteur, is een heerlijk voorbeeld van het Rotterdamse dialect. Daar ben ik dol op, want het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Tijdens vrouwlief Blonds verjaardag zit ons huis coronaproef vol met oud-stadgenoten. Ik word overspoeld door een golf van nostalgie, vandaar deze ode aan de taal uit Rotjeknor. Mot kenne. Ja toch? Niettan? 

Wijlen dichter Jules Deelder omschreef het dialect als volgt: 

Rotterdams is niet romantisch, 

heeft geen tijd voor flauwe kul, 

is niet vatbaar voor suggesties,

luistert niet naar slap gelul.  

Cabaretier Jan Jaap van der Walle had het gelijk door toen hij de Rotterdamse uitspraak van het woord korróna hoorde. Dat klonk bijna gezellig, vond hij, met die lang gerekte ‘o’ zo in het midden. “Als ik dat hoor wil ik het ook hebben,” beweerde Jan Jaap. Maar wat is er nou zo innemend aan Rotterdams, want ik hoor het vaker.

Misschien wel de meest poëtische definitie komt van een Amsterdamse letterkundige, Kees Fens, die schreef:  “Dat Nederlands waarin woorden niet worden uitgesproken, maar te water worden gelaten.” ‘Wat die krotekoter nou loop te zegge is me niet helemaal duidelijk, maar het klink wel gers,’ hoor ik een Rotterdammert zeggen. Fens refereerde waarschijnlijk aan de kleddernatte ‘t’s’ die de Rotterdammers gebruiken, zoals in vloeken als: thering, thyfus, thakkewijf! Tijdens het feestje van Blond, ook een Rotterdamse, komt de pandemie weer ter sprake en ik hoor dit pareltje: “Ik ben toch niet van de pot gepleurd om die Astra Zeneca in mijn godverredomme te gaan lope spuite!”

Rotterdammers spreken met de snelheid van afgevuurde Kalasjnikovkogels. Mijn Ajax-minnende buurman zit geboeid te luisteren naar hun wijsheden, zoals: Echte Rotterdammers eten geen honing, die kauwe bije!” en natuurlijk de klassieker: Van werreke is nog nooit iemand gestorreve! Dit ter onderstreping van de mythe over de opgestroopte mouwen van de havenwerkers, inclusief de ingesleten slogan: Niet lulle, maar poetse! Nuchterheid en eerlijkheid zijn kenmerken van de bewoners aan de Maas. Ja, ze kunnen een tikkeltje rauw overkomen.

Rotterdams wordt al eeuwen geassocieerd met arbeiders en de ‘lagere klassen.’ Als ik verklap dat ik er oorspronkelijk vandaan kom zeggen mijn gesprekspartners dat ze dat niet meer kunnen horen. Ik voer vervolgens mijn vaste kunstje op en citeer op die markante zangerige toon een marktverkoopster die ik ooit hoorde zeggen: Mot je nog themate dan? Of hebbie nog legge?

‘Rotterdamse wijsheden zijn wijsheden van de gestampte pot,’ schrijft taalkundige Marc van Oostendorp in zijn boek ‘Rotterdams.’ “Als het dialect wordt gebruikt in de media, dan is dat eigenlijk altijd op een humoristische manier. Sprekers die op de televisie of de radio het Rotterdams gebruiken, zijn ieder op hun eigen manier allemaal grappenmakers: Paul de Leeuw, Waardenburg en De Jong, Richard Groenendijk, Loes Luca en de makers van televisieprogramma’s als ‘Toen was geluk heel gewoon!’

Maar het absolute icoon is en blijft Jules Deelder. Zijn tirades tegen Amsterdam zijn legendarisch, zeker in het stuk waarin een vrouw de stad probeert op te hemelen: 

“Was ze d’r maar gebleve in plaats van hier het uitzicht te bederreve. Hebbie die kop gezien, één grote mee-eter. Krijg ze een vet hart met d’r Amsterdam. Je zal d’r maar wonen aan zo’n stinkgracht waar de hele dag van die platte schuite vol Moffen en Amerikanen voorbij komme drijven, die je vrete uit je bek zitten te kijke, ben je lekker mee, ik ga liever gewoon dood. “

Blond en ik wonen inmiddels in de gemeente Amsterdam, want Weesp is ermee gefuseerd. Toch serveren we nog steeds een bakkie pleur met een ‘kaakie’. We plakken ondeugend ‘t’s’ waar ze niet horen, of we laten ze weg waar ze moeten staan. We blijven ook koppig ‘kroten’ kopen als we rooie bieten bedoelen. ‘Kroten????” vraagt groenteboer ‘Appelkoontje’ elke keer weer verbaasd. Waarop wij quasi geïrriteerd zeggen: ”Ja, of je wors lus.’

JAAP VAN DEURZEN