Blond en ik zijn op de fiets een ‘hakje’ om geweest in de laars van Italië. Dat hebben we geweten, want los van het ‘hakje om’ zijn we ook bijna het ‘hóekje om’ gegaan. Heet gebakerde Latino’s hebben geen geduld met fietsende polder-primaten. Met een zekere doodsverachting halen ze alle fietsers in. Ook op smalle wegen, waar tegenliggers geen duimbreed willen wijken. Ons onschuldige fietstochtje verandert in een potje Russisch roulette. Ik ben een overtuigde atheïst, maar elke keer als ik bijna tussen twee idioten klem kom te zitten, sla ik een kruisje. Baat het niet, dan schaadt het niet. Lang leve ons platte fietslandje met al die fietspaden. Het langste fietspad dat ik in Puglia tegenkom, heeft de afmeting van driehonderd duploblokjes van Lego. Het peuter-pad eindigt pardoes in het struikgewas.
Tijdens onze fietstoer wordt een heldin geboren: Blond! Op haar eerste, enige en laatste fietstocht ooit in Zuid-Italië sterft ze duizend doden. Toch blijft ze als een ware Jeanne d’Arc onder de peddelaars zeven uur lang stoïcijns doortrappen. Deze heldentocht gaat de annalen in. Misschien hebben we hier wel te maken met een toekomstige fietsheilige: Santa Maria Johanna Waslander Bionda I Bicicletta, maar wellicht draai ik nu door.
Ik stuur de aanvraag voor haar heiligverklaring naar het bureau van Frans in Vaticaanstad. De Argentijnse kerkvorst laat me direct weten dat het feestje niet doorgaat. Hij legt uit dat je alleen tot katholieke heilige kan worden bevorderd als je morsdood bent. “Nou, dat scheelde niet veel, Frans,” zeg ik monter. “Dat was me potverdikkie het fietstochtje wel! Maar ja, Santa Maria Johanna Waslander Bionda I, de heilige in spe dus, is nog steeds springlevend. Ze zal nog even op haar heiligenstatus moeten wachten. “Is ze blond?” lispelt een kardinaal brutaal op de achtergrond. “Hoe oud is ze?” De kerkvader ontploft en schreeuwt: “Non mi importa, imbecille! Porca miseria! Vattene!” (Dat interesseert me geen moer, imbeciel, verdomme, wegwezen!) “Dank je Franske, ik wacht het wel af. We zijn nog niet uit gefietst,” zeg ik hoopvol en hang op. Tenminste, zo heb ik het gedroomd.
De reis begint voorspoedig in het spierwitte plaatsje Ostuni. Blond stapt op haar elektrisch aangedreven stalen ros en lijkt op een hertogin uit Puglia. Ze is fit als een antiloop. Ze rolt in standje ‘eco’ heuvel op en heuvel af. De wind wappert door het blonde haar. Via de reisorganisatie hebben we een app op onze mobieltjes gedownload met de hele route. We worden toegesproken door een dyslectische robot die dingen zegt als: “Fiets twee en hélft kilometers, turn right en dan in één streep noordwest, corner Via Vincenzo di Salento en Lodivico Salve langs votive church Santa Maria.” En dan weet je nog niks.
We fietsen door een godverlaten gebied met eeuwenoude olijfbomen. Ik heb geen flauw idee waar het noordwesten ligt en Vincenzo, Loetje en Maria zijn in geen velden of wegen te bekennen. We volgen de blauwe pijl op het schermpje van onze mobieltjes. Dat is onze enige houvast. En dan loopt de weg dood. Het kwik is gestegen naar 33 graden. Blonds’ gezicht heeft de kleur aangenomen van een gefrituurde kroket. Er is geen herberg in de buurt. We horen aan het eind van de cul-de-sac het onheilspellende geblaf van een aanstormende hond. We racen terug. Rechtsaf! Linksaf! Nee, tóch rechtdoor. We fietsen als oververhitte circusartiesten malle rondjes tussen de olijfbomen. Die staan er soms treurig bij. De plantenbacterie Xylella fastidiosa heeft al talloze olijfbomen in deze streek vernietigd. De inwoners worden er gek van, want er is geen remedie. Van sommige bomen zijn alleen nog skeletten over. De bovenste takken zijn afgezaagd. De rompen, met uitstekende, smekende stompen, doen me denken aan het beeld van Ossip Zadkine in het centrum van Rotterdam: ‘De verwoeste stad.’ Dit zijn de verwoeste bomen.
De wegen in het binnenland van het prachtige Puglia zijn slecht en zitten vol butsen en gaten. Blond zit op haar zadel te stuiteren. Ik hoor haar kreunen. Nog 43 kilometer te gaan. We rijden door de schitterende historische binnensteden van Francavilla Fontana en Oria. We zijn op weg naar het mooie Manduria, onze volgende stop. De koperen ploert schijnt onbarmhartig op onze bol. Het wordt die dag 35 graden. De laatste twintig kilometer gaan over een razend drukke provinciale weg. Het is spitsuur. We worden tureluurs van het voorbijschietende verkeer en de vele bijna botsingen. Op een gegeven moment komen we net vóór Manduria vast te zitten op een rotonde. Het lijkt wel of we zijn beland in Dante’s flipperkast. De kogels zijn verruild voor rondtollende Fiatjes. You can check out any time you like, but you can never leave! Mamma mia!!!
Voorrangsborden en op de weg gekalkte haaientanden zijn hier onnodige decorstukken en hebben totaal geen functie. Het is vijf uur in de middag en de wild toeterende Italo’s willen en zullen naar moeder de vrouw. De brutalen hebben de halve wereld. We ontsnappen ternauwernood en komen uiteindelijk aan bij het chique hotel. De kamer is ruim en prachtig. De douche is heerlijk. Het eten is goddelijk. Als het vierde witte wijntje erin zit, spreekt Santa Bionda I met dubbele tong de fenomenale orakeltekst: “Iedewiedewietskie, krijg de rambam met je fietsie.” Ze stopt ermee. Ook dat is een heldendaad.
Als pseudo-lid van de Italiaanse adel laat de blonde hertogin zich de volgende dagen parmantig met de koffers naar de volgende locatie rijden. Ze wordt smoorverliefd op de oogverblindende, welriekende Latino-chauffeur Giovanni, die net uit de luiers is. De bonkige, pokdalige Sint Jacobus, alias de eenzame fietser, legt de rest van de tocht van zo’n kleine 300 kilometer verder solo af. Iedereen blij. Het wordt al met al een super geslaagde vakantie.
JAAP VAN DEURZEN