Vrouwlief Blond stiefelt weer eens als een getergde tijger door het pand. Het is het gevolg van een, in haar ogen, catastrofaal verlopen knipbeurt. Ja, ik weet het, ik verval in herhaling. Zij ook. De eerste uren na de kappersklus zijn euforisch verlopen. Zo op het oog lijkt de sympathieke kapster keurig werk te hebben afgeleverd. Blonds lokken vallen in fijn geföhnde golfjes rond haar schouders.
Ze draait vijftig pret-pirouettes voor de spiegel in onze woonkamer. Missie geslaagd! Voor de zekerheid vraagt ze tachtig keer of ik het kapsel ook mooi vind. Dat beaam ik driehonderd maal. Haren zijn heilig in huize Blond. In één van mijn verweekte hersenkwabjes floept wel direct een waakvlammetje aan. Een onheilspellend zinnetje blijft door mijn hoofd spoken: “Wacht even tot morgen! Als het haar tijdens het ochtendgloren nog steeds goed valt, kunnen de slingers uit het vet. Eerst maar eventjes rustig opbouwen.
“Zo zit het precies zoals je wilt!” meesmuil ik als een enge kapperskwee. Ik ontkurk een kruik korenwijn, want daar heb ik weinig aansporing voor nodig. Vóór het kappersbezoek heb ik twintig colleges gekregen over hoe het kapsel eruit moet gaan zien. “Kijk, hier langs de zijkanten moet ze het in stukjes steeds een beetje schuiner afknippen zodat mijn haar in laagjes over elkaar heen valt, begrijp je het?” Ik had het ook de eerste keer begrepen. Sterker nog, ik kan de coupe nu in mijn dromen uittekenen. In één oogopslag zie ik dat haar wens niet echt is vervuld. Mijn hart slaat zes slagen over en ik urineer nog net niet op de bank.
De eerste confrontatie is in de badkamer na het douchen en föhnen. Als een dieselmotor die moeizaam op gang komt hoor ik haar zachtjes brommen. Met dreigende, opengesperde ogen daalt ze de trap af en stapt de woonkamer in. Als blikken konden doden zou ik ter plekke moeten worden gereanimeerd. Terwijl ík geen schaar heb aangeraakt. Ik zie het kapsel en weet wel gelijk hoe laat het is. Het haar valt in futloze rafels naar beneden. Een blinde bever zou volgens Blond een betere coupe hebben geknaagd. Ze lijkt op een gefrustreerde non uit de orde van de zusters Franciscanen, die bij wijze van zelfkastijding de schaar in haar pruik heeft gezet. Onder het uitroepen van Bijbelse spreuken als: ‘Oh ijdelheid der ijdelheden,’ is ze hapsnap gaan hakken.
Volkomen verslagen staat Blond voor de spiegel en zwiept onafgebroken met driftige beweginkjes lokken haar omhoog. Het lijkt een soort bezwering. Ik hoor haar sissen als een vulkaan die op uitbarsten staat. Waarschijnlijk legt ze in gedachten de kekke ‘knip-kip’ op een virtuele pijnbank om haar met gloeiendhete krultangen te bewerken. Dit is geen goed moment voor woordgrappen, want dan kan ik gelijk 112 bellen. Een keukenmes mag je ook nooit zelf zomaar uit je lijf trekken. Ik moet strategisch handelen. Achteloos de krant openslaan en doen alsof er niets aan de hand is staat gelijk aan een oorlogsverklaring. Het beste advies is nu om gewoon even op zijn Rotterdams je muil te houden! Drink je thee en knik gedwee mee. Neem wel een passende rouwhouding aan.
Weer zo’n zwiep met die lokken. Kreunen, steunen. Dan pas volgt de catharsis. Blond briest een half uur lang tegen de spiegel, tegen de wereld, tegen het kappersgilde. Wanhopig probeert ze om elke haar handmatig uit haar schedel te rukken. In de badkamer rolt ze het gemaltraiteerde kapsel in bloedhete krullers. Ze ziet eruit als een Japanse samoerai. Blond heeft gelukkig net zoveel hoofdhaar als een orang-oetan vrouwtje heeft op haar hele lijf. Met een krultang kun je dan leuke dingen doen. Het resultaat is ook acceptabel. Zwijgend stapt ze de deur uit om boodschappen te gaan doen. Na een half uur is ze terug en zegt bij binnenkomst: “Ik zet net bij de Appie mijn winkelwagentje terug, komt er zo’n jong winkelmeisje achter me aan en die zegt: ‘Sorry, dat ik u zo achternaloop, mevrouw, maar ik wil toch even zeggen dat ik uw haar zó mooi geknipt vind en die kleur is zó prachtig.” “Die is kippig, hoor, die heeft echt een bril nodig!” zegt Blond glimlachend en begint ontspannen een liedje te fluiten. Ik denk dat ik vrouwen nooit zal begrijpen.
JAAP VAN DEURZEN