Ik zit op ‘zíj́n bankje’. Dat is zo klaar als een klontje. De frustratie druipt van zijn gezicht. Maar dit is ook míj́n (publieke) bankje en ik ben er als eerste op gaan zitten. Het uitzicht op het laagveengebied Botshol is prachtig vanaf dit punt op de dijk. Dit plassen-en moerasgebied, tussen Abcoude en Waverveen, is één van mijn favoriete plekken om te fietsen. Rembrandt kwam hier ook, om maar eens een eigenzinnige, middeleeuwse collega te noemen. Hij maakte er schitterende schetsen van het landschap. Het licht is hier prachtig.
De man plant zijn elektrische fiets pontificaal voor het bankje neer en zegt bijna dwingend: “U vindt het vast niet erg dat ik hier óók even kom uitblazen, hè?” Wég is die ó zo welkome stilte. Laat me met rust, man, pak het volgende bankje, is de eerste gedachte die bij me opkomt. Maar ik ben nu eenmaal een milde mafkees en zeg: “Ja, natuurlijk, ga lekker zitten!” Ik schuif een stukje op.
Hij heeft een vaal verwassen T-shirt aan waarop de oorspronkelijke tekst niet meer is te lezen. Zijn bolle buik hangt als een opgeblazen ballon over zijn broekrand. Zijn witte kuiten zijn bezaaid met spataderen. Het zweet druipt van zijn gezicht en zijn bril is beslagen. Hij heeft een lichte overbeet. Zijn mondhoeken lopen in één rechte streep door naar de kin, waardoor zijn gezicht wel wat weg heeft van een buikspreekpop als hij praat. De diepe verticale plooien naast zijn mond staan vol vocht.
“Ik zit hier altijd”, spreekt hij met consumptie en kijkt me van opzij aan. “Ja, ik óók!” zeg ik strijdbaar en schrik van mijn eigen toon, en voeg er gelijk vergoelijkend aan toe: “Het is ook zo’n mooie plek.” We vallen beiden even stil, heerlijk. Maar schijn bedriegt. Als een langzaam dieseltje komt hij grommend op gang.
“Mijn vrouw houdt van kruiswoordpuzzels, ik houd van fietsen. Ik ga elke dag de hort op. Zolang het duurt, hè. Eigenlijk trekt mijn linkerknie het niet meer. Dat is een kunstknie. De laatste tijd zit er steeds bloed achter die stalen knieschijf. Vorige week had ik een hele dikke poot. Hier aan de zijkant zat zó’n zak bloed. Ik heb twee jaar gewoon op die knie kunnen lopen, hè. Niks aan het handje. Zes weken geleden zit ik in de auto met moeder de vrouw en kan ik opeens mijn knie niet meer buigen. Wat ik ook doe, het gaat niet. Helemaal vast. Zó dik! Hebben ze me uit de auto moeten tillen. Daarna ben ik naar het ziekenhuis gebracht. Ik mot wel blijven bewegen, zegt de arts. Daarom fiets ik vaak. Dit is mijn vaste bankje. Ik heb 37 jaar voor één baas gewerkt, meneer, nooit wat gehad. Nee, dat is niet helemaal waar. Vijftien jaar geleden ben ik geopereerd aan een hernia. Maar dat is goed gekomen.
Op mijn werk zeiden ze toen wel gelijk dat ik er beter mee kon stoppen, want ik viel nog onder de oude regeling. Ik deed het tegen m’n zin, hoor. Ik ben nu vijfenzeventig. Ik ging altijd fluitend naar mijn werk. Ik zat op de veegwagens. Ik heb drie Ravo’s versleten. Ik veegde dit hele gebied van Abcoude, Vinkeveen en Mijdrecht. In de winter strooide ik zout op de weg. Ben jij ook gepensioneerd?” vraagt hij opeens. “Ja, ik..”
“Ik was 62 toen ik eruit stapte’, gaat hij verder zonder te luisteren. “Was wel wennen hoor. Opeens zat ik achter de geraniums. Ik vond het heerlijk op die veegwagens. Die ken je toch wel, hè, die kleine witte wagentjes met die ronde borstels voorop? Ik werkte bij de provincie. Mijn vrouw werd helemaal gek van me toen ik met pensioen ging. Zij zat aan tafel te puzzelen en ik zat me rot te vervelen op de bank. Zij wil nergens heen, hè. Een lieve vrouw, hoor, maar wel een beetje bangig, weet je wel? Ze durft niet te fietsen.
Ik heb toen zelf maar een elektrische fiets gekocht. Een mooi ding hoor. Duur, dat wel, maar ik moet met mijn gewicht een stevige hebben natuurlijk. Wat een uitvinding, hè? Dit is al mijn tweede. Die eerste heb ik helemaal opgereden. Mijn auto staat nu in de garage. Ik heb thuis een garage, maar ik rijd bijna nooit meer. Ik zou hem eigenlijk weg moeten doen. Maar ja, dat is het vreemde, dat doe je dan ook weer niet. Gek is dat toch, hè? Dat ik aan dat autootje blijf hangen, bedoel ik. Om de zoveel tijd fiets ik naar de ‘veeg’ jongens in Baambrugge. Gewoon bakkie doen en een beetje kletsen. Vinden ze leuk. Ik ook. Alleen heb ik nu dat gedoe met die knie. Af en toe is ie zó dik, joh. Kun je het zien?” Hij houdt beide handen rond zijn knieschijf en creëert een bol met de afmetingen van een pompoen. Ik sta op en zeg: “Ik ga er vandoor, het wordt me te heet zo vol in de zon. Goeie rit nog, hè, en sterkte met je knie.” “Ja, dank je wel. Ik fiets nu straks via Vinkeveen naar Mijdrecht. Daar woon ik. Ik wilde eigenlijk rond Botshol fietsen, maar ze zijn daar aan de brug bezig, dus ze stuurden me terug. Kan gebeuren, volgende keer beter,” roept hij tegen mijn rug. “Was wel even gezellig kletsen zo, hè? Dag hoor!”
JAAP VAN DEURZEN