Jaap van Deurzen

SPREKER /  MEDIATRAINER /  DAGVOORZITTER.

DE KUISE DRINKER

jul 28, 2024

“Deze vond ik nog ergens in de kast. Als jíj́ ze niet wilt hebben, gooi ik ze weg,” zegt mijn oudste zoon Tim als ik zijn appartement in Amsterdam binnenstap. Hij schudt een blauwe plastic Appie-tas leeg. Zes beduimelde bundels van schrijver Simon Carmiggelt tuimelen op tafel. “Weggooien?” echoot het in mijn hoofd. Ik twijfel tussen een gerichte vuistslag of onterving. Een bundel van Carmiggelt gooi je niet weg, die zet je op een prominente plek in je boekenkast. Maar ja, ík kom uit het Krijt-tijdperk. Zíj́n generatie heeft blijkbaar niks meer met het archaïsche taalgebruik van Carmiggelt. Ik ben blij als een kind met de bundels, want er zitten drie exemplaren bij die ik thuis nog niet heb, zoals: “De Kuise Drinker”. Ik sla het boekje open en begin te lezen en ben gelijk verkocht:

‘De dokter die mij, voor controle, weer eens met zijn tele-oog wilde doorzien, had mij ontboden in een ouderwets ziekenhuis. Toen ik daar aankwam, zei de portier, na een gemompeld telefoontje, dat het nog wel even kon duren, omdat ‘dokter bezig was’. In ziekenhuizen amputeert men ook lidwoorden. Ik liep de gang in en passeerde een grijze verpleegster die door een zee van bloed en tranen naar een hogere rang gezwommen was, en opende de deur van de wachtkamer. Er zat maar één man, die geïnteresseerd opkeek, als een gevangene bij het binnen werpen van een celmaat, met wie hij voortaan zal moeten reilen en zeilen.” 

Vanwege dit soort teksten ben ik, naast Kuifje, ooit begonnen met het lezen van literatuur. Ik koester Carmiggelt en kan nog steeds hele volzinnen uit mijn hoofd citeren, zoals deze, waar ik maar geen genoeg van kan krijgen: “Zijn echtgenote, die wij op een moeilijk levenstijdstip aantroffen, dwarrelde gastvrouwelijk rond en sloeg fonteinen geestdrift uit een rots van wanhoop.”

Ik denk in beelden en ik zie zo’n lieverd van middelbare leeftijd voor me. Ze heeft het haar opgestoken en draagt een strakke avondjurk, met een diep décolleté, die aan alle kanten knelt. Tegen wil en dank probeert ze de sfeer erin te houden tijdens het chique galafeestje, want het zijn nu eenmaal zíj́n zakenvrienden.

Het korte verhaal is Carmiggelts’ specialiteit. Een ‘roman-smid’ zal hij nooit worden.  Hij noemt zijn Parool-cursiefjes ‘Kronkels,’ naar de glibberige worm uit de kinderrubriek van Jeanne Roos, in dezelfde krant. “Het is een gecompliceerd métier, waarvan ik de knepen nog maar zeer gedeeltelijk ken,” schrijft hij bescheiden. Zijn tragikomische verhaaltjes gaan over gewone mensen met al hun tekortkomingen. Ik word als puber verliefd op de schrijver als hij zijn ‘stukkies’ voorleest op de televisie. 

Vóórdat hij begint, horen we de vaste openingsmelodie: “In a Sentimental Mood” van saxofonist en jazzgigant John Coltrane.  Het is zo’n tranen trekkend sentimenteel nummer waarbij ik me voorstel dat ik ergens in een donkere kroeg in Weesp zit en à la Carmiggelt twaalf kopstoten naar binnen keil. De schrijver lijdt op een gegeven moment aan een ernstige vorm van drankzucht.

Opeens valt er een rafelig krantenknipsel uit “De Kuise Drinker”. Het is een Parool-recensie van het boekje. Ernaast is de kronkel: ‘Water’ van 18 september 1978 afgedrukt. Volgens de recensent is het een noodlottige datum. Het is de dag dat Carmiggelt de keuze moet maken tussen schrijven of drinken. Als hij zo doorgaat met pimpelen heeft hij niet lang meer te leven. “Dan kun je niet meer schrijven,” zegt de behandelend arts. Het klinkt als: “Dan kun je niet meer ademhalen.” Carmiggelts’ leven bestaat uit schrijven. Veel van zijn hoofdrolspelers komt hij tegen in de kroeg. Het zijn allemaal échte mensen waar hij verhaaltjes omheen fantaseert. ‘De waarheid liegen,’ noemt hij dat zelf.

In ‘Water’ beschrijft hij hoe het pijnlijke vonnis wordt medegedeeld. 

En, o ja- u mag natuurlijk geen alcohol gebruiken. Geen drup. Ook geen advocaat.” Nu is advocaat een substantie waar ik gemakkelijk af kan blijven. Uit mijn kindertijd herinner ik me, dat mijn moeder en mijn tantes zich op verjaardagen aan deze, onder een drol van slagroom bedolven lepelkost te goed deden en er kraaierig van werden, binnen de grenzen van het betamelijke. Mijn vader dronk dan jenever, die de mist van zijn zwaarmoedige zwijgzaamheid verjoeg en hem, op een koddige manier, die klonk als overschreeuwde wanhoop, deed uitweiden over enorme, door hem gevangen vissen, ofschoon hij nog nimmer een hengel in de hand genomen had.”

Na een paar mislukte pogingen capituleert Carmiggelt en blijft de rest van zijn leven van de drank af. Niemand merkt er wat van, de stukjes blijven briljant. Het café zonder jenever inspireert hem ook. “Ik heb veel van die stukjes op de wc gelezen. Dat deed jij vroeger ook. Er lagen daar hele stapels van die boekjes. Ik vond ze wel leuk. Ik moest wel steeds aan jou denken,” zegt mijn zoon Tim terloops. Ik sluit hem in mijn armen en zoen hem op zijn stekelige wangen. Zo vader, zo zoon.        

JAAP VAN DEURZEN