DE WEEK VAN HET NEDERLANDS

Het is zover. De Week van het Nederlands is begonnen. Het is alweer de elfde editie. ‘De veelzijdigheid van de Nederlandse taal zal de hele week weer centraal staan.’ Jottem! Voor taalliefhebbers is het smullen geblazen. Zó chill!     

“Het Nederlands zoals wij dat nu spreken bestaat eigenlijk nog maar kort”, zegt neerlandicus Jelle Stegeman op de radio. “Rond 1900 sprak 3% van de bevolking zoals wij dat nú doen. Op een bevolking van 5 miljoen waren dat toen veel minder mensen. De rest sprak vooral dialecten.” 

Zoals het zangerige Rotterdamse stadsdialect, dat maar een beetje afwijkt van het Standaardnederlands. Ja, dah kén nou wel weze, maar toch pikkie die Roffa-knauwers er zó uit, met hun: ‘Keije da niet horih dan? Ja toch, niettan?Als ik 9 neuten op heb, ben ik zelf ook niet meer te stuiten en spreek ik vloeiend ‘Nultien’. Dat gaat echt als kakke zonder douwe. Nee, ik ben geen goocheme krotenkokert die van de pot is gepleurd, of zo. Aftaaien nou. Attenooie! 

In 1550 verschijnt het eerste Groene Boekje van Joost Lambrecht. De spellingsregels voor de Nederlandse taal staan opeens pontificaal op papier. Op de middelbare school worden we verplicht om dat Groene Boekje te kopen. Ik heb het grasgroene mormel nog steeds thuis liggen, maar ik heb er al jaren niet meer in gekeken. Dé spellingbijbel is morsdood. De laatste papieren druk verschijnt in 2026. Daarna is het einde oefening. Tekstschrijver en woordkunstenaar Han Maas heeft in zijn gedicht ‘Een kwestie van geduld’ al een soort ‘in memoriam’ geschreven:

’t Is een kwestie van geduld

Rustig wachten op de dag

Dat heel Holland Engels lult

‘Oh my God weg met die Van Dale

Het Boekje is niet langer Green

Taalpuristen zullen ervan balen

Werkloos zien zij toe, tussen jobs dus in between.’

Heeft Han Maas gelijk? Krijgt het Engels echt zo’n enorme invloed op onze taal. Engels spreken en begrijpen is toch óók een verrijking van iemands woordenschat. De Britse journalist en schrijver Geoffrey Willians, wie kent hem niet, schreef ooit: “Je kunt nooit één taal begrijpen, totdat je er minstens twee begrijpt.” Ik begrijp er zelf vijf. Ik ben een onbescheiden talenwonder. Maar dat is ook niet altijd een pretje. In verstrooide buien gooi ik al die talen wel eens door elkaar. Mijn praatjes eindigen dan in klinkklaar koeterwaals. Een voorbeeld:

“Jij weet mij nu ondertussen well. Putain! Ik do sommetider hele funny things. Ja toch? Ikke også? Danke schön? Vrouwlief Blond kijkt me elke keer weer aan alsof ik besmet ben met het Babylonische virus. Niet zelden plooit ze haar vingers in de vorm van een virtueel borrelglas en zet dat aan haar lippen. Het is háár manier om aan te geven dat ik weer te veel heb gedronken. (Ook lichaamstaal is een taal). 

Voor een verhelderend veldonderzoek stap ik in de trein. Er is geen beter forum om onze taal te testen. Zo’n dertig mobiele bellers zitten in mijn coupé luidkeels te kwekken. Sommigen zitten unverfroren het Nederlands te vernachelen. Voor me zit een ventje van een jaar of vijftien met een petje achterstevoren op zijn kop die in zijn mobieltje toetert:

Jo bro, je moet straks effe online gaan. Dude, ik heb je een heel sick mailtje gestuurd. De beelden heb ik van gepluktIk heb ze nu zelf ook op Insta gezet. Oh My God. Herken je haar? Lekkur hoor! Nice. Echt akward, man, no cap. Awesome!

Ja, bijzonder, maar ik luister liever naar het gekwaak van mijn vrienden uit Rotjeknor. Ik kan bijvoorbeeld smullen van zo’n zinnetje als dit: “Je kén een hoop stront paars verruve, maar het blijft een hoop stront.” (Vertaling: Al draagt een aap een gouden ring het is en blijft een lelijk ding.) 

Misschien maken we ons wel te druk over onze taal, want die blijft zich natuurlijk ontwikkelen. “Het Nederlands mag dan wel doorspekt zijn met allerlei Engelse woorden maar de taal is fundamenteel niet echt veel veranderd”, zegt neerlandicus Stegeman geruststellend. Volgens hem wordt de spreektaal wel steeds ruwer. Luister maar naar het geschreeuw van onze politieke roergangers. 

Poep-chique taalgebruik was in onze Tweede Kamer ooit hét toonbeeld van beschaving. Hoewel het in de jaren dertig ook wel eens flink uit de klauwen kon lopen. De communisten noemden ons parlement bijvoorbeeld ‘een knekelhuis van het grootkapitaal.’ De rancuneuze, katholieke NSB’er Max de Marchant d’Ansembourg stelde voor om de communisten uit te roeien. Later werd zijn wens vervuld door de Nazi’s. Hij kreeg er na de oorlog vijftien jaar cel voor. De echo van zijn taalgebruik horen we nu steeds vaker terugkomen, zij het in een andere versie. De geschiedenis herhaalt zich. Niemand ligt er wakker van. Maar taal doet er toe. Want hoe je het ook wendt of keert, Nederlands is een taal die idealiter verbindt en inspireert! Amen!

JAAP VAN DEURZEN