Het is geweldig moeilijk iets uit te zoeken
Voor een knaap die misschien
Een journalistenschool gaat bezoeken.
Tenslotte heb ik toch wat gezien
En het op slag gekocht.
Nu word je vriendelijk verzocht
De inhoud bloot te leggen
En bij jezelf te overleggen
Is het mooi?
Of
Is het rotzooi?
Sint
Dit sinterklaasgedicht heb ik op pagina zes van een schetsboek uit mijn jeugd geplakt. Ik heb het boek cadeau gekregen van mijn onderwijzer Nederlands op de middelbare school. Vrouwlief Blond en ik zijn bezig met de jaarlijkse voorjaarsopruiming. Om de haverklap word ik voor allerlei keuzes gesteld: ‘Bewaren of weggooien?’
Ongeduldig staat ze met het schetsboek in haar handen te wapperen en maakt een wegwerpgebaar. ‘Doe je hier nog wat mee?’ vraagt de Obersturmführer der polizeimäßige Reinigungspflicht laatdunkend. Ze bekijkt het tekenboek alsof ze een dampende paardenvijg in haar handen houdt. De vraag komt keihard aan. Het dierbare schetsboek met spiraal is verloren gegaan in de stoffige spelonken van ons pand. Ik ben het al een tijd kwijt. Ik gris het relikwie uit haar handen en zeg: ‘Ja natuurlijk doe ik daar wat mee. Wat dacht je! Dit is de man die ervoor gezorgd heeft dat ik geen crimineel ben geworden!’ ‘Nou daar is hij dan lekker in geslaagd, maar niet heus!’ blèrt Blond cynisch. Ze komt wat humor betreft vaak onhandig uit de hoek. ‘Grapje!’ zegt ze geschrokken als ze mijn gezicht ziet.
Ik leg haar uit dat deze leraar heilig geloofde in mijn ‘schrijftalent.’ Hij voorspelde me een grote toekomst als journalist of schrijver. Mijn meester Nederlands stimuleerde me om al mijn verhalen en gedichten in het door hem geschonken schetsboek te schrijven. Hij was dol op die stukjes. Ik geloofde hem op zijn woord. Hij had er tenslotte voor doorgeleerd. Als ik er nu doorheen blader, vraag ik me af wat hem heeft bezield.
Dit speelt eind jaren zestig van de vorige eeuw. De Vietnamoorlog is dan nog in volle gang. Ik ontpop me zowaar tot een pacifistische poëet:
‘Oorlog, wat is oorlog zal het kind vragen,
Terwijl wij, niet wetend wat het is
Antwoorden dat het vechten is.
Maar, hou je daar niet mee op, kind
Want dit kan ik niet uitleggen
Omdat de weg van de oorlog eindeloos lang is
Zonder dat ik het eind kan zeggen.
We voeren eigenlijk altijd oorlog
Niet eens wetend wat het is
Omdat oorlog een leugen en een sadistische waarheid is.
Joost van den Vondel draait zich zes keer om in zijn graf. Van een opleiding aan de School voor Journalistiek, zoals de leraar had voorspeld, is het nooit gekomen. Ik word later op eigen kracht verslaggever van het RTL Nieuws. De lol van het schrijven is wel altijd gebleven.
‘Camera Loopt,’ boek nummer twee, dat eraan zit te komen bij uitgever Walburg Pers/ Amsterdam University Press is daar het bewijs van.
(Dit doe ik wel slim, hè, zo’n plaagstootje. Kent u dat liedje nog: ‘Boekje komt zo!’ Ik ben me er eentje. (© Toon Hermans, later gerecycled door Herman Finkers.)
Ik begrijp het, eerst zien en dan geloven. U hunkert natuurlijk wel naar een voorbeeld van mijn ‘jeugdige schrijfkunst.’ Ik ga u bedienen. Dit openingsverhaal in het tekenboek is mijn eerste onschuldige schrede op het pad van literaire roem. Zet u schrap, want dit is puberale nonsens. Het lijkt geschreven door een gestoorde patiënt op de gesloten afdeling van een tbs-kliniek voor jeugddelinquenten. Je moet ergens beginnen. Ik ben dan vijftien. Let op de gewichtig aandoende, archaïsche taal in dit epos. Het staat vol schrijf-en formvouten* (sic):
VREEMD?!!
Het was op 5 September toen ik een raar lotgeval, wat mij enigszins tot denken bracht, meemaakte. Luister. Ik was zoals gewoonlijk om 5 uur op het station. Het was miezerig weer en mijn stemming was niet al te best, daar ik vanmorgen ruzie met mijn baas had gehad over mijn nalatendheid * wat ik niet als een belediging beschouwde maar mij er toch over opwond dat ik nu zoiets niet tegen hem zou kunnen zeggen.
Ik groette, ook zoals gewoonlijk, de aantrekkelijke, blonde kassière achter het loketje. Ze zag er vermoeid uit vond ik. Ik stapte het perron op en ‘plaatste mij’ * op een bank die daar stond. Ik was niet alleen op de bank; een nogal dom uitziende man zat naast mij een krant te lezen. Zijn dikke hoornen bril was op het puntje van zijn neus geschoven en zijn peenhaar hing in natte slierten naar beneden. Ik bukte mij ‘een enigszins’* om te zien of de trein aankwam, wat eigenlijk overbodig was, daar ik elke dag constateerde dat hij altijd een kwartier later kwam.
Terwijl ik dit deed, vouwde de man naast mij zijn krant en keek mij van opzij aan. ’Waarom zei je vanmorgen niks, Jacques?’ vroeg de man aan mij. Ik was verstrooid * door zijn vraag en vroeg stotterend: ‘Pardon, hier moet een persoonsverwisseling zijn. Ik heet Jaap en geen Jacques.’ ‘Neem me niet in de maling, Jacques, je weet donders goed wie je bent’, stoof * de man op. ‘Maar wat krijgen we nou, verdom..‘ Ik werd kwaad en begon mijn ‘beschaafde Hollandse taal’ * tegen de man te ‘verwaarlozen’.* ‘Ik heet, en nu voor de zoveelste keer géén Jacques.’ Ik beklemtoonde het woord ‘géén’, zodat ik er een rood hoofd van kreeg, mij schamend voor de ‘enige omstanders’ * die zich al gevormd hadden. ‘Hoor je dat, beste mensen?’ (De man werkte op het gemoed der mensen.)* ‘Je beste vriend laat je in de steek als hij een of andere griet heeft.’
De man ging staan en alle mensen keken me nu met vechtlustige en vijandige ogen aan. Er kwam een rode laag * voor mijn ogen net alsof ik dronken was en elk ogenblik kon ik de ‘menigte mensen’ (die zich reeds om mij gevormd had) invliegen om om mij heen te slaan.
Maar wie was ik, Jaap of Jacques, ik wist het niet meer en ‘pijnigde mijn hersens af’ * met deze gedachte: ‘WIE WAS IK???’
In de verte zag ik mijn trein naderen. Ik wilde opstaan maar op hetzelfde ogenblik voelde ik een pijnlijke steek. Ik had een barstende koppijn. Iemand in het publiek riep zoiets van: ‘Laat hem gaan de lafaard’ Volgens mij was het de man die naast me gezeten had.
Ik weet het niet meer. Ik begaf mij * naar de trein en stapte in. Ik zocht een lege coupé en vond er een. Ik ging zitten en pijnigde mij niet meer met de vraag wie ik nu eigenlijk wel was.
Ik ben nu thuis en bij mijn vrouw en denk er niet meer aan. Maar ik weet nu tenminste wel mijn naam, hij is: ???!!Klaas WiederWaal???
En… moet u al aan de beademing???
JAAP VAN DEURZEN
(Alias Klaas WiederWaal)