“Hallo Roberto, waar loop jij zoal tegenaan in je rolstoel, kameraad?” vraag ik opgewekt aan mijn hartsvriend die een dwarslaesie heeft. Af en toe heb je wel eens behoefte aan een luchtig gesprek. Hij kijkt me quasi verdrietig aan en zegt: “Ik loop nérgens tegenaan, Jaap. Ik kan niet lopen. Ik zit in een rolstoel.” Het is ons vaste toneelstukje. “O jee, meneer is op zijn teentjes getrapt. Het is in ieder geval wél fijn dat je nergens meer heen hoeft te lopen, man,” antwoord ik fluks. De toon is gezet. De geboren clown barst in lachen uit en geeft me een highfive. Ook hij is van de harde humor. Tien jaar geleden schrijf ik:
‘Roberts bewegingen zijn hoekig. Hij lijkt een harlekijn die van bovenaf wordt bestuurd. Komiek Hans Teeuwen trekt aan de touwtjes. De avond is jong. Robert is in vorm. In de kroeg beheerst hij de vloer. Opeens klapt hij ertegen aan. Iedereen lacht. Bier en viltjes belanden op zijn hoofd. Maar dan trekt de kleur weg uit zijn gelaat. Hij doet nog een paar wankelende passen naar de auto. Het wordt zijn laatste wandeling. Hij klapt als een krakkemikkig kaartenhuis in elkaar. De kracht is uit zijn voetbalbenen verdwenen. Een bloedprop is als een sluipmoordenaar in de haarvaten van zijn ruggengraat geslopen. De trombus blokkeert de toevoer van zuurstof naar het bekken en de benen. Zijn lichaam raakt vanaf zijn navel verlamd. De clown is geknakt. De touwtjes naar zijn benen zijn gebroken en hangen er in rafels bij. Hans Teeuwen kan trekken wat ie wil.’
Het is een gigantische klap, maar ik doe ter plekke een belangrijke voorspelling: ‘De clown is geknakt, maar zijn comeback zal weergaloos zijn. Het water in de pretoogjes droogt weer op en in de piste zal hij een verwoestende rolstoel-act opvoeren!’
Mijn visioen komt uit. Robert past zijn leven rigoureus aan en wordt een ijzersterke handbiker. De mens is veerkrachtig. Hij geeft zijn leven weer een negen. Natuurlijk zijn er talloze beren op de weg. In ons keurig aangeharkte landje hangen mensen met een beperking qua serviceverlening vaak aan de onderste sport van de maatschappelijke ladder. Tegen wil en dank ben ik daar steeds vaker getuige van. In Rotterdam zijn de liften van de metrostations om de haverklap defect. Daar sta je dan met je rolstoel. Maar de blije beul is nergens bang voor. ‘Razende Robert’ stuurt zijn stoel de ijselijk lange roltrap op en grijpt zich vliegensvlug vast aan de zwarte trekbanden. Als hij om de een of andere reden zou moeten loslaten is het leed niet te overzien. Aangekomen bij het restaurant werkt de stoellift niet. Ook hier geldt het aloude adagium luctor et emergo. Ik worstel en kom boven. Geen obstakel is hem te groot. Er is vaak een oplossing. Hoewel die vlieger niet àltijd op gaat.
Los van een traplift hebben we in ons huis niet de middelen om hem de normale sanitaire voorzieningen te bieden, zoals een aangepast toilet of een douchecabine die groot genoeg is. Als hij een nacht wil overblijven, is hij op een hotelkamer aangewezen. Daar begint de ellende. Noch in Weesp, noch in de ruime omtrek, is er een gepaste hotelkamer voor mijn dierbare vriend te vinden. Veel hotelketens schermen wél met de loze kreet: ‘rolstoelvriendelijk.’ Vaak gaat het dan om grote kamers waar je met gemak een wedstrijd rolstoelracen kunt houden. Als je na die inspanning koud wilt afdouchen, houdt de pret op. Mensen met een dwarslaesie hebben in de badkamer namelijk veel ruimte nodig. Die gebruiken ze om ‘transfers’ te maken van hun rolstoel naar het toilet of naar een speciaal stoeltje in de douchecabine. U voelt hem aankomen. Die ‘ruimte’ is er niet.
Zelfs niet bij de vermaarde hotelketen van de Toekan en de kers. Daar informeren we vóóraf het personeel uitvoerig over onze wensen. “Alles komt goed, meneertje,” stelt het vriendelijke meisje ons gerust: “Als er staat dat de kamer rolstoelvriendelijk is, dan is ie dat.” We vragen de lieverd of ze toch even voor de zekerheid in de badkamer wil gaan kijken, maar dat vertikt ze. Het noodlot slaat toe. Met geen mogelijkheid kan mijn vriend op het toilet of onder de douche komen. Andere kamers zijn er niet. Hij beleeft een slapeloze nacht. Het is de bedoeling om de dag erop een show van de Elvis Presley-kloon Bauke Scholten te bezoeken in Amsterdam.
Maar ‘s morgens zit Robert nog steeds op ‘hete kolen.’ Mensen met een dwarslaesie ‘voelen’ de aandrang niet, zoals wij die wél ervaren. Ze hebben daarom baat bij regelmaat en voorbereiding, anders gaat het faliekant fout. Een malle, landelijke zoektocht naar een geschikte badkamer en een aangepast toilet begint. Dat kost ons een halve dag. We komen uit in een hotel Amersfoort. Daar lijkt het douchestoeltje ontworpen te zijn voor een kabouter. Weer is het improviseren geblazen. Zittend op een stapel handdoeken voltrekt het wonder zich. Robert kan zich ontlasten en onder de douche.
“Ze hebben er ook écht de ballen verstand van, hè?” roep ik woest tegen hem als hij fris en fruitig de receptie inrolt. “Nou begin je verdomme weer over mijn bàllen, Jaap, je weet toch dat ik daar helemaal nik….” Schaterlachend proosten we met een biertje op de ‘goede afloop’.
JAAP VAN DEURZEN
P.S. De veelkleurige Toekan buigt nederig het hoofd en vergoedt de kosten van de onbruikbare hotelkamer en biedt ons als kers op de appelmoes een diner aan.