“Laten we vandaag nu eens sámen wat leuks gaan doen! Jíj́ mag zeggen waar we heen gaan. Ik vind alles goed,” zegt Blond met blije, glinsterende ogen. Ik moet gelijk denken aan een poedeltje dat geestdriftig staat te stuiteren als het baasje zijn halsband van de kapstok plukt en denkt: “We gaan lekker lol maken en tegen paaltjes pissen!”
Blond kijkt me vol verwachting aan. Het is zo’n moment dat we mogelijk in relationeel drijfzand terecht komen. Ik ben namelijk niet zó vindingrijk als het op uitstapjes aankomt. Bovendien hebben we daar heel andere ideeën over. Ik lig graag in een hangmat met een boek, een glas korenwijn en haringen binnen handbereik. Blond houdt van vernieuwing en is kampioen meubelboulevards bezoeken. Zelf zou ik die winkels het liefst gecontroleerd laten uitbranden. Ik chargeer nu even. Maar goed, ík mag deze keer kiezen en zeg lafjes: “Stukje fietsen? Het heeft nu geen zin om naar het strand te rijden want dan staan we drie uur in de file,” lieg ik, alsof het gedrukt staat. Er is geen homo sapiens ter wereld die een grotere hekel heeft aan autorijden dan ik.
“Ja natuurlijk,” roept Blond meteen, “dan neem ik mijn bomenboek mee. Leuk!” Ze refereert aan het boekje Bomen & Struiken in Nederland, dat we van de Nationale Postcode Loterij cadeau hebben gekregen. De organisatie is in 2021 met die malle gewoonte gestart. Alle leden krijgen elk jaar een natuurboek. Het eerste werkje gaat over vogels. Dat heb ik geweten. Tijdens wandelingen staat Blond om de twee tellen stil om te checken welk gevleugeld wonder er nu weer overvliegt. Ze installeert zelfs verschillende apps met vogelgeluiden op haar mobieltje. Het is de periode in mijn leven dat ik de godganse dag de meest vreemde piepjes aan heb moeten horen. Vaak lijkt het alsof die mormels met een wurgkoord worden gesmoord.
U raadt het al, ik ben geen expert op het gebied van vogels, bomen, insecten, kruiden en struiken. Ik geniet uitbundig van de natuur, maar ik heb geen idee wat er allemaal om me heen fladdert, kruipt, of sluipt. Daar kan ik als geboren stadsjongen prima mee leven en makkelijk honderd mee worden. Maar die blonde is een echte natuurfanaat en wil álles weten. Zo lang het duurt. Ze wil koste wat kost ook haar kennis met mij delen. Soms gaat dat fout. Ik herinner me nog dat ze tijdens een rondje langs de velden qua vogelkennis flink uit de bocht vloog en zei:
Kijk, een pelikaan! Wat staat ie daar mooi, hè?” Mij kun je écht alles wijsmaken. Toch weet ik één ding zeker, er is hier op de Weesper wei geen pelikaan te bekennen. Verbaasd kijkt de reiger onze kant op. ‘Zie ik er zo rot uit?’ zie ik hem denken en gaat vervolgens kop schuddend verder met kikkers vissen. Natuurlijk vergeef ik haar meteen, want wie ben ik? Bovendien heeft een pelikaan wel wat weg van een reiger met struma. Baldadig wijs ik op een morsig schaap en zeg: ‘Kijk, een poema! Mooi, hè?” Het kwartje valt.
Blond klapt kreupel van het lachen tegen het asfalt, want gevoel voor humor heeft ze wel. Nu gaan we dus op bomen en-struikenjacht. Ik kan niet wachten. Blond heeft inmiddels een solide fiets met een accu aangeschaft. In het begin rijdt ze daar heel voorzichtig op. Ze is als de dood dat het elektrische gevaarte met haar aan de haal gaat. Ik heb het gevoel alsof ik à la baanwielrenner Harrie Lavreysen een surplace aan het uitvoeren ben als we samen ‘fietsen.’ Mijn wielen kleven aan het asfalt. Als een stel seniele schildpadden rollen we langs de Vecht. Inmiddels weet ze hoe de versnellingen werken en racet ze in standje ‘eco’ als een malle over ’s heeren wegen. Ze is zo fit als een jachtluipaard.
We wonen in het noordelijkste puntje van het Groene Hart van Holland. Dat is een gezegend stukje vaderland. Dat beseften de schoolmeesters Jac. P. Thijsse en Eli Heimans begin vorige eeuw ook. Ze kochten in 1906 het Naardermeer, dat ze beschreven als ‘het beroemdste merenmoeras van ons land en van heel West-Europa.’ Het eerste beschermde natuurreservaat was een feit en de Vereniging Natuurmonumenten stond vanaf dat moment op de kaart.
Gewapend met de Bomen & Struikengids fietsen we het gebied in. Ik heb een paar beugelflessen boerenbier, een fles witte wijn en een trits Franse kaasjes in een koeltas gestopt. Wij zijgen neer in het blauwgrasland en Blond ontpopt zich als een bioloog, dendroloog en ornitholoog ineen. Ze heeft het over broekbossen, kranswiervegetaties, fonteinkruiden, krabscheerbegroeiingen en trilvenen. Ik heb geen flauw benul waar de vrouw het over heeft en laat haar maar lullen. Ik geniet met volle teugen onder de zomerzon. Dank je wel Postcode Loterij. Ik klok het blond schuimend bier naar binnen en zeg voldaan: “Proost Blond, wat leven we toch in een prachtig landje!
JAAP VAN DEURZEN