“Wil je m’n tieten zien? Wat vind je?” Ik trek mijn T-shirt op en daar komen ze zachtjes bungelend tevoorschijn. “Mijn ‘jongens,’ zo noem ik ze”, leg ik uit, terwijl ik ze zelf observeer. “Ze zwenken wel een beetje uit, hè? Ze zouden misschien wel wat gecentreerder mogen. Maar voor de rest wel een feng shui paar tieten toch?” schrijft schrijfster en humorist Michèlle Schimscheimer in haar hilarische boek: ‘Het gedoe dat liefde heet.’
Het is een droogkomisch relaas van een vrouw die hartstochtelijk op zoek is naar liefde, warmte, genegenheid, en een mannelijk lijf met een temperatuur van 37 graden om tegenaan te kruipen. Pijnlijk herkenbaar. Ik moet aan het fragment denken omdat het afgelopen vrijdag Valentijnsdag was, de ‘Dag van de liefde’. Ik vind dat zo’n vreemd fenomeen. De oorsprong van het wereldwijde festijn is in nevelen gehuld.
‘De meer gangbare theorie is dat Valentijnsdag is vernoemd naar de priester Valentinus, die in het geheim- tegen de wens van de keizer Claudius II- huwelijken sloot tussen soldaten en hun geliefden. Toen de keizer erachter kwam werd Valentinus ter dood veroordeeld. Op 14 februari 268 was hij een kop kleiner,’ schrijven mijn oud-collega’s van RTL Nieuws. 1699 jaar later wordt op dezelfde datum Mark Rutte geboren, die blijkbaar ook nooit wat heeft gehad met Valentijn. Wel zo rustig, moet de vrijgezelle NAVO-hotemetoot hebben gedacht.
De RTL-redacteuren trekken consumentenpsycholoog Patrick Wessels uit de kaartenbak. De goede man beweert dat mensen zich vooral indekken tegen teleurstelling. “Dus zeggen ze: ik vind het niks, die commerciële rotdag.” Ook zijn collega Tom van Bommel zit in de Rolodex. Hij denkt dat een deel van het verzet tegen Valentijnsdag vooral voor de bühne is. Oftewel: veel van de mensen die zich nog stoer uitspreken tegen de dag van de liefde staan gewoon alsnog met een bosje bloemen bij vrouwlief op de stoep.
“Ik denk dat de weerstand vooral voortkomt door het gevoel van verplichting. Als er iets hand in hand gaat met verplichting is het wel Valentijnsdag.” Ik denk dat de man gelijk heeft. Ik heb ook een broertje dood aan alles wat per se ‘moet’.
Toch ben ik tegenwoordig terughoudender geworden om hardop mijn ongenoegen te uiten over de dag van de liefde. Ik laat Tijntje thuis het liefst een stille dood sterven. Zo, dat hebben we ook weer gehad! En nu ademen we weer lekker door! Vroeger stond ik luid te roeptoeteren dat ik die, uit Amerika overgewaaide commerciële nonsens, onzin vond. Een bedenksel van lepe kooplui die de liefde misbruiken. Ik vond dat wel heldhaftig en makkelijk, want ik hoefde geen flikker te doen. Los daarvan was Blond destijds ook wel een mak lam. Die kon dingen zeggen als: “Joh, maak je niet druk, ik heb ook niks met dat kleffe gedoe.” Een vrouw naar mijn hart. Tegelijkertijd ontving ze wel tachtig anonieme kaarten van jan en alleman. Wat erop stond geschreven hield ze angstvallig geheim. Ze deed een dik elastiekje om die quasi amoureuze kaartjes en verstopte ze ergens in de krochten van het pand.
Op een koude winterdag zag ik aan de overkant van de gracht opeens een verdachte snuiter rondlopen. Die bleef tot vervelens toe ons huis fotograferen, alsof het de Taj Mahal was. U weet wel dat marmeren mausoleum dat de Indiër Shan Jahan uit liefde liet bouwen voor zijn echtgenote Mumtaz Mahal.
Het was zo’n gesoigneerd latino typetje van één meter achtendertig. Hij had van die felgekleurde, kekke Hugo de Jonge-schoenen aan. Ik neem aan dat hij een vergunning had om daarmee over straat te lopen. Wat een kwal. Na een week gaf hij het op en stapte waarschijnlijk op de never-comeback-lijn naar Milaan.
Ik vraag me af of ik inderdaad wel zo’n lompe hork ben. “Ja”, zegt Blond geestdriftig. Ze komt verder niet met een onderbouwing en gaat gelaten door met stofzuigen en schudt haar hoofd. Hoe dom kun je vragen?
“Dat gedoe met die kaartjes voor Valentijnsdag is toch vooral iets voor vrouwen?” beweer ik stronteigenwijs. Ik gooi er nog een semiwetenschappelijk sausje overheen. “Tenminste, dat schrijft het CBS, hè, die hebben daar onderzoek naar gedaan. Voor tachtig procent zijn het écht vrouwen en jonge meisjes die kaartjes sturen, geloof me!” lieg ik alsof het gedrukt staat. Hoe verzin je het?
Blond kijkt me meewarig aan en zegt: “Ja, dat zal allemaal wel, maar weet je, ik had het zó leuk gevonden als je me op zijn minst een madeliefje had gegeven. Dat vind ik nou mannelijk. Jij komt nog niet met een paardenbloem aanzetten. Mijn vriendin vertelde me dat ze ontbijt op bed had gekregen. Maar jij bent écht zo’n boer. De tranen schieten in mijn ogen. Haar moederinstinct ontwaakt. Nou, Cupido, schenk jij maar snel een wijntje in, dan doe je nog iets nuttigs.” Als een overwichtige poedel sjok ik met de staart tussen de benen naar de keuken en schenk de kelken vol en mompel: ‘Volgend jaar beter.’
JAAP VAN DEURZEN