‘Je zit stil. Je doet niets. De lente komt en het gras groeit vanzelf,’ verklapt Boedha ooit. Afgelopen vrijdag is het moment daar. De dag en de nacht duren even lang. De astronomische lente is een feit. Joepie. Wij houden van het licht en van de lente. Vrouwlief Blond en ik staan licht euforisch voor het raam en kijken naar de smalle groene grasstrook aan de overkant van de gracht. Een vrouw laat haar hondje, ter grootte van een ondermaatse bunzing, uit op het perkje. Opeens verkrampt het diertje. Het lichaampje verandert in een vraagteken. Het beestje begint uitbundig te poepen. Na de stoelgang maakt de reu een paar vreemde capriolen met zijn achterpootjes. Het lijkt alsof hij een gat wil graven voor zijn excrementen. Het kan ook zijn dat hij uit louter balorigheid de uitwerpselen het water in wil meppen. Weg is weg, opgeruimd staat netjes.
Zijn bazin kijkt angstig om zich heen en ziet ons voor het raam staan. Ze krijgt het opeens op haar heupen en sleurt driftig het misvormde mormel met zich mee. Het hondje verliest heel kort het contact met Moeder Aarde en zweeft aan zijn leren halsbandje horizontaal achter haar aan. “Die heeft opeens haast,” concludeert Blond droogjes. Normaal gesproken zou ze al woest gebarend voor de deur hebben gestaan en tegen het asociale kreng hebben gebruld dat ze haar hondenstront zélf op moet ruimen. “Er spelen daar ook kinderen, hè!” gilt ze er dan altijd verontwaardigd achteraan. Soms wordt er van de weeromstuit alsnog een plastic zakje tevoorschijn getoverd. De hondeneigenaar plukt gedwee de warme bolussen van het gras. Blond draait zich vervolgens om en begint kotsmisselijk te kokhalzen. Pff, vrouwen
Dit keer verroert ze geen vin. Ze is, net als ik, kinderlijk blij dat het langer licht is en dat de zon weer schijnt. Voor één keer ziet ze het verwerpelijke gedrag van de vervuiler door de vingers. Niemand gaat deze stralende lentedag voor haar vergallen. Het volgende gedicht borrelt alweer in haar op. Theatraal slaat ze de armen wijd uiteen en declameert op hoge toon een literair pareltje van ondergetekende:
“De winter komt, de winter gaat
Ik eet, ik poep, ik drink, ik plas
Teun, Vuur, Gijs en ik zeg pas.”
Nee, daar win je het Poetry International Festival in Rotterdam niet mee. Toch is het verrassend hoeveel creatieve krachten er vrijkomen als het gaat over het fenomeen ‘lente’. In dit tijdsgewricht ontwaakt de dichter in ieder mens en worden er juweeltjes geboren zoals deze: ‘Lente: alles is naar de knoppen.’ (Koos Meinders)
De Amerikaanse komiek Robin Williams, die veel te vroeg is gestorven, komt met deze spreuk: “De lente is de natuur die zegt: ‘Laten we feesten!’ Of neem de uitspraak van droogkloot Heinz H. Polzer, alias Drs. P.: “Een nieuwe lente, een nieuw geluid. Alleen in Drenthe kijken ze wel uit.”
Actrice Jane Fonda (87) komt na 3000 cosmetische ingrepen gefrustreerd met een doordenkertje: ‘Een man heeft alle seizoenen terwijl een vrouw alleen recht heeft op de lente.’ Tja, kijk maar naar mij, ik ben geboren met een kop als een zomerse donderwolk, maar ik loop er nog steeds stralend bij.
Er is nóg meer goed nieuws te melden, want Blond en ik spreken weer normaal met elkaar. De afgelopen maanden deden we dat hooguit tijdens de maaltijden en dan alleen met het grommende keelgeluid van de Neanderthaler. Dat komt omdat de 22ste Thermostaat-oorlog weer in volle hevigheid is losgebarsten. Met de komst van de lente wordt de vrede altijd weer gesloten. Vijf jaar geleden heb ik daar al eens een lijvig rapport over geschreven. Kunt u nagaan hoe hoog het zit. Ik citeer even uit eigen werk:
“Ik ben een slachtoffer van thermostaatterreur. Vrouwlief Blond en ik hebben verschillende ideeën over hoe warm het menselijk gezien mag zijn in onze chique woonkooi. Zij heeft de innerlijke thermostaat van een beerbaviaan en zou het liefst thuis woestijncactussen kweken. Ik neig, als halve Viking, naar een arctisch klimaat. Ik ga al zweten als ik een beugelfles ijskoud pils aan mijn lippen zet. We zijn nu verwikkeld in een huiselijke guerrillaoorlog. We hullen ons in aangepaste gevechtstenues. Blond paradeert door het pand in een met bont bestikte parka, een wollen ijsmuts en een paar oorwarmers en ijlt de hele dag door: “Brr, koud, hè?” Ik flaneer met mijn goddelijke lijf in een felgekleurde zwembroek door het vertrek. Het is psychologische oorlogsvoering. Blond doet er ’s avonds graag nog een schepje bovenop. Ze kruipt dan onder een wollen dekbed dat ze als een soort wigwam om zich heen drapeert.”
Het is alsof ik door een spleetje in die indianentent constant naar de ogen van een bevroren bonobo-aapje zit te kijken. Probeer dan nog maar eens gezellig een boom op te zetten. Over pimpelmezen bijvoorbeeld, die alweer dagelijks voor ons huis vliegen. De minuscule driehoekige, houten villa’s, waarvan we er zes rondom het terras hebben gespijkerd, laten ze links liggen. Elke dag staan we als een stelletje seniele idioten voor het raam te staren naar de voorbijvliegende mezen die stuk voor stuk lijden aan grauwe staar. We hebben inmiddels de hoop opgegeven dat ze ooit nog bij ons willen logeren. We troosten ons daarom met dit filosofische sieraad van Johann Christoph Friedrich von Schiller (1759): ‘De fantasie is een eeuwige lente.’
JAAP VAN DEURZEN