11.30 uur in de ochtend.
Het is 21 graden. Het lijkt hoogzomer. Buiten regent het zonnestralen. Het zweet gutst van mijn kop. De Van Deurzentjes besluiten om te gaan fietsen. Bekijk het maar! Wind in het haar! Wegwezen. We spreken af om een rondje van veertig kilometer te gaan rijden. Dat is ruimschoots behapbaar voor de accu van de elektrische fiets van Blond. Ze is als de dood om ergens in de Gooise toendra te stranden met een lege batterij. De landelijke omgeving van Weesp is wonderschoon. De Vecht slingert als een glinsterende anaconda door het rurale landschap. Op pad! Wacht! Er is nog één horde: Hoe krijg ik Blond zo snel mogelijk in de startijzers?
Ik moet altijd denken aan de magistrale korte film met de Dikke en de Dunne. (Stan Laurel & Oliver Hardy.) Bepakt en bezakt zitten ze in hun auto midden in hun woonwijk en staan op het punt om op vakantie te gaan. Ze worden hartelijk uitgezwaaid door de buren. “Goodbye, have a nice trip!” roepen die om beurten enthousiast. Dat blijven ze de volgende tien minuten doen. Want de twee komieken komen geen meter verder en doen een soort surplace. Beleefd blijven ze naar iedereen zwaaien maar gaan nergens heen: “Goodbye, Thank you! Goodbye!”
Het geeft een beetje een idee hoe ik me voel tijdens de prelude van dit fietstochtje. Het ó zo bevrijdende zinnetje: “Klaar! We gaan!” laat lang op zich wachten. De inleidende beschietingen beginnen. Boven hoor ik de woeste knallen van open- en dichtslaande kastdeuren. Er wordt een kledingkeuze gemaakt. Bij Blond gaat dat net zo snel als dikke stront door een zeefje. Na tien minuten schrijdt hare hoogheid als een volleerd model de trap af. Ze is geheel gehuld in maagdelijk wit en heeft wel wat weg van een menselijke melkfles.
Blond: “Hoe vind jij dit staan?”
Ik: “Prachtig! Lekker ’s zomers. Mooi wit, hoor.”
Blond: “Tuttig, bedoel je?”
Ik: Nee, dat zeg ik niet. Leuk! Sportief! Vlot! Hoe moet ik het anders zeggen? Alles staat jou goed.”
Blond: ”Ja, dat zeg je altijd. Maar méén je het ook echt? Je vindt het dus niet tuttig, al dat wit?”
Ik: “Blond, je gaat fietsen, je hoeft niet op een catwalk te lopen. Wat je nu aan hebt is supermooi.Ton sur ton. Wit op wit. Oké, je lijkt een beetje op Pleegzuster Bloedwijn zonder hoofdkapje, maar je zit op een fiets, hè? Hahaha? Grapje!”
Blond: “Wat ben je toch een enge lubstek, hè! * Ik trek het wel uit.”
Het is een strategische blunder! Ik leer het nooit. ‘Maak nooit grappen over Blonds’ kleding,’ Het is bij ons thuis één van de tien geboden. Ik schep grof gemalen koffie in een cafetière en giet er kokend water overheen. Ik sla de krant open en begin te lezen.
11.55 uur in de ochtend.
Blond komt in een fleurig gewaad naar beneden. Ik krijg even het beeld van een levende lolly op mijn netvlies.
Blond: “Mooi hè? Dit was vorige week in de uitverkoop. Die jurk is van puur zijde. Die zit zó lekker. Mooie kleuren, hè? Wat vind jij?”
Ik: (Met misschien iets te veel crescendo in de stem): “Prachtig! Echte zijde? Lekker, joh! Vintage Woodstock! Zullen we nu gaan?!”
Blond: “Als dit er niet ’s zomers uitziet, dan weet ik het ook niet meer. Maar ik vind jou toch een beetje bedenkelijk kijken. Heb ik gelijk?”
Quasi verbaasd kijk ik haar met wijd opengesperde ogen aan en speel de belichaamde onschuld. (Dit acteerspel verdient écht een Gouden Kalf!)
Ik: “Bedenkelijk? Hoe kom je daar nou bij, dit past helemaal bij jou. Het-is-héél-erg-mooi!”
Blond: “Ik heb ook nog wat anders gekocht, dat wil ik je ook nog even laten zien. Dat past misschien beter bij die sneakers.”
12.27 uur in de middag.
De keuze valt op de Flowerpower-jurk. We gaan op pad. Blond fietst op afbetaling. Ze trapt drie keer de trappers rond en laat haar fiets dan uitrollen. Enthousiast geeft ze een beschrijving van alles wat ze om zich heen ziet. De zon, de vogels, de passanten, de woonboten op de Vecht. Ze zegt nog net niet: “Jottem, een boom!”
Als ik van een afstand door mijn wimpers gluur, lijkt het alsof er een kleurige zuurstok door het landschap schuift. Ze is een akela die koste wat kost zichtbaar moet blijven voor een, aan haar toevertrouwde, roedel padvindertjes met staar. Het is een feestje om Blond in zo’n blije Mien-met-de-mandoline-stemming te zien. Zo lang het duurt. Want na ongeveer twee kilometer hoor ik de gebruikelijke noodkreet: “Kont! Keren! Ik ben mijn telefoon vergeten!”
Ik ga voor ons huis op het bankje aan de gracht zitten. Na een kwartiertje komt ze beneden en is ze gekleed in de stralend witte verpleegsters tuniek.
Ze zwaait als een blij ei met haar mobieltje en jubelt. “Gevonden! We kunnen!” Wát een heerlijke vrouw. Heren, liefde is: ‘Oneindig veel geduld hebben.’
JAAP VAN DEURZEN
*Lubstek: Rotterdams voor engerd, griezel