Jaap van Deurzen

SPREKER /  MEDIATRAINER /  DAGVOORZITTER.

Treur & Zang

aug 8, 2021

De grote schoolvakantie is lekker op stoom. Op het speelveldje achter ons huis krioelt het van de kinderen. Het zal mijn vrouwelijke kant wel zijn, maar ik ben dol op het geluid van spelende kleuters. Sorry, dit stukje heeft helaas een hoog Libelle-gehalte. Ik ben zelden somber, maar als de naald van mijn mentale barometer in de richting van een lichte depressie dreigt te slaan, ga ik naar dat plantsoentje. Ik laaf me daar aan kakofonisch kindergekrijs. Bij mij werkt dat als een antidepressiva. Voor zover ik weet heb ik verder geen andere geestelijke stoornissen.  

Van de week zat ik er op gepaste afstand van een oppas-oma. De bejaarde vrouw zong ouderwetse kinderliedjes voor een helblond prinsesje in een kinderwagen. Ik werd overspoeld door een golf van nostalgie. Nu ik bijna zelf weer in de luiers moet luister ik wel anders naar die liedjes. Ik heb bijvoorbeeld een haat-liefdeverhouding ontwikkeld met deze klassieker: 

“Klein, klein kleutertje wat doe je in mijn hof? Je plukt er alle bloemetjes en maakt het veel te grof.” 

Als kleuter heb ik daar tranen met tuiten om gejankt. Blijf verdomme met je fikken van die ruikers af, schreeuwde ik schor. Ik zag verwoesting alom in de hof. Nou is een beetje doemdenken op dat gebied niet vreemd voor een geboren Rotterdammer. De Hun bombardeerde in mei 1940 met Duitse grondigheid alle hofjes tot gort in het stadscentrum. Alleen op Zuid vond je ze nog. Maar het waren geen idyllische plekjes. Bloemen waren er al helemaal niet, dus er viel niks te plukken. Hofjes waren donkere binnenplaatsen die stonken naar kattenpis. Er stonden grauwe huizen van armoedzaaiers omheen. Dronken malloten lieten er ’s avonds in de toegangspoortjes hun geslacht aan vrouwelijke voorbijgangers zien. 

Ik had als puberende krantenjongen een rothekel aan die hofjes. Elke dag bezorgde ik er het lijfblad van de havenwerkers: Het Vrije Volk. Ik was als de dood om die inktzwarte holen in te fietsen. Luid zingend sjeesde ik met de moed der wanhoop naar binnen. Ik had de baard in mijn keel en mijn gekrijs had wel iets weg van een kip die werd gekeeld. Ik was blij als ik er weer levend uitkwam. 

Als het kindje in de kinderwagen wakker wordt schakelt oma naadloos over op een nieuw liedje: ‘Naar bed, naar bed,’ zegt Duimelot.’ De peuter gaat gelijk onder zeil, want die hypnotiserende beginzin is geniaal. Het was één van mijn favoriete nummers toen mijn eigen jongens nog klein waren. ‘Rust in de tent’ is altijd een heilig motto geweest bij de Van Deurzentjes. 

Na hun geboorte kregen mijn vingers plotseling een eigen karakter en allerlei fictieve namen. Neem de duim, met die bijna middeleeuwse riddernaam: Duimelot. Het was geen hoogvlieger, want hij kende maar één zinnetje: “Naar bed, naar bed!’ Toch vond ik het altijd een gezellige dikkerd, in tegenstelling tot die eigenwijze wijsvinger. Dat was vroeger mijn boezemvriend, die ik te pas en te onpas in allerlei potten prikte. Toen ik zelf vader werd vond ik het maar een kwalletje, met zijn eeuwige gezeik: ‘Eerst nog wat eten!” zei Likkepot.’ Ammehoela, het zou de pyjama parade maar onnodig vertragen. Buurman ‘Lange Jan,’ werd al moe bij de gedachte: ‘Waar zullen we het halen?’ jengelde hij. Zijn vaste redder in nood was ‘Ringeling’: ‘In grootmoeders kastje!’ tetterde die mafkees. Ringvingers zijn niet gek te krijgen en zijn zo slim als een vos. Het exemplaar van Blond heeft me ooit een trits diamanten ringen afgetroggeld. Dan moet je toch echt van goeden huize komen. Dat staat ongeveer gelijk aan het pikken van een klomp goud uit De Nederlandse Bank. Petje af.  

Gek genoeg rekende Ringeling in het liedje nooit met dat vuil stuk vreten waar ik de grootste hekel aan heb: ‘‘t Kleine Ding,’ de Judas van het stel. Gefrustreerd als hij was door zijn geringe lengte gilde het onderkruipsel: ‘Dat zal ik verklappen!’ Het is dat ik hem bij het gitaar spelen nodig heb in het E-7 akkoord anders zou ik een amputatie overwegen. 

“Hop Marianneke, stroop in het kanneke,” gaat opoe dapper door. Uit de kinderwagen steken opeens twee mollige armpjes omhoog en ik hoor dat heerlijke, vette gekraai van een blije baby. Een libelle vliegt argeloos voorbij.

JAAP VAN DEURZEN.