Jaap van Deurzen

SPREKER /  MEDIATRAINER /  DAGVOORZITTER.

WACHT & TIJD

aug 27, 2023

Wachten op Omtzigt. Wachten op God. Wachten op Godot. Wachten tot je een ons weegt. Wachten op een gisteren-besteld-vandaag-bezorgd pakketje. Of op een medewerker van een callcenter, terwijl er ondertussen een irritant melodietje in je oor tettert. Met tussenpauzes van dertig seconden blèrt een robot: ‘U bent nummer zeven in de rij wachtenden.’ Er komt geen einde aan.   

We wachten wat af. Weet u hoeveel tijd dat kost? Gemiddeld 607 dagen van uw leven! Dat hebben wijsneuzen berekend. Hoe ze dat voor elkaar hebben gekregen, is mij ook een raadsel. (Journalisten zijn dol op cijfertjes, daarom papegaai ik de uitkomsten van zo’n onderzoek gewoon na, sorry.) Ik schrik er overigens wél van, want de totale ‘wachttijd’ is langer dan anderhalf jaar. Wat een tijdverspilling. 

Bij sommige vrouwen van tussen de 18 en 60 jaar mag je er zeker nog 6 maanden bij optellen. Maak er in het geval van vrouwlief Blond gerust 8 maanden van. Dat heb ik namelijk zélf onderzocht. Blond behoort tot de vrouwen die niet weten wat ze aan moeten trekken als ze de deur uitgaan. Geloof me, daar gaat wezenloos veel tijd in zitten.

(Sorry, dit stukje heeft een hoog Libelle-gehalte. Ik heb het er wel eens eerder over gehad, maar ik blijf me verbazen.)  

Vanwege ruimtegebrek staat Blonds’ kledingkast in mijn werkkamer. Dat is het heiligdom waar ik dagelijks op een toetsenbord zit te rammelen om deze minuscule meesterwerkjes te produceren. Aan de brute kracht waarmee ze de deur open smijt hoor ik hoe de vlag erbij hangt. Bij binnenkomst zie ik aan haar gezichtsuitdrukking dat het oorlog is. Ze heeft dan nog geen woord gezegd. Toch hoor ik de echo van haar ingesleten mantra: ‘Ik heb verdomme helemaal niks om aan te trekken.’ 

Met een zucht en een zwiep schuift ze de deuren van de grote IKEA-kledingkast opzij. Hoofdschuddend werpt ze een haatvolle blik naar binnen, alsof ze naar de garderobe van een leproos kijkt. Bozig strijkt ze met haar hand over de kledingstukken. Het gebaar is te vergelijken met een boogiewoogie-pianist die zijn wijsvinger over de toetsen laat roetsjen, maar dan met aanzienlijk minder plezier.  Als ze nu een brandende fakkel had gehad zou ze de inhoud ritueel hebben verbrand. Mijn hart zit in mijn strot. Ik word ad hoc gekozen tot jurylid. Daar gaan we: ‘Wat vind je hiervan? Kan dit topje zo met deze broek? Ik vind zelf die kleur niet mooi. In het wit voel ik me net zo’n Pleegzuster Bloedwijn. Ik kan ook dat rooie T-shirtje met die gele jurk aantrekken? Wat zeg jij?’ ‘Laat zien Blond!’, roep ik dolenthousiast. Hoe sneller die ellende voorbij is, hoe beter het is.

(Ze trekt de kledingstukken aan en ziet eruit als een klaar-over! Ik houd wijselijk mijn mond.)

‘Zó chique zal het daar toch niet zijn, hè? Iedereen trekt tegenwoordig maar wat aan, joh. Zag je hoe Julia er vorige keer bij liep, met dat krankzinnige décolleté? Alles kwam eruit zwabberen.’ Ter illustratie maakt ze met beide handen een uitklapgebaar voor haar borst. Ik moet nog even slikken als ik eraan terugdenk.

Ik geef haar zoveel mogelijk gelijk, maar ik kom zelf ook met voorstellen. ‘Waarom doe je die gebloemde zigeunerjurk niet aan, die is lekker ’s zomers. Die jurk past heel goed bij je,’ kweel ik en kijk erbij als een vrolijke Dappere Dodo. ‘Daar kom ik niet meer in,’ antwoordt ze met vuurspuwende ogen. Als blikken konden doden was ik nu een gefrituurde ‘frikandel speciaal’ geweest. 

Ik heb inmiddels geleerd om niet eindeloos door te blijven vragen. Hoewel dat wel voor de hand ligt, want waarom hangt dat lor dan nog steeds in de kast? Ik zal onherroepelijk het verwijt krijgen dat ik zelf zestig overhemden heb hangen die ik niet aantrek. Sterker nog, sommige shirts heb ik nóóit aangehad. Mijn makke is dat ik niks weg kan gooien.

Ik knik begrijpend en doe een volgende poging. ‘Wat met die zwarte jurk met dat mooie ceintuur eromheen? Dat vind ik echt een heel stijlvol kleedje, madammeke, en die zilvergrijze riem staat er ook heel schoon bij,’ mompel ik melodieus op zijn nep-Vlaams vol zachte ‘g’s’. Ik doe alles voor een glimlach. 

(Sorry, dit epos glijdt af naar een bedenkelijk Margriet-niveau.) 

Ik wil meters maken en doorgaan met mijn werk. We zijn verdomme al een kwartier bezig. Wachten is niet mijn forte. ‘Een zwarte jurk? Hoe kun je dat nou zeggen? Ik ga naar een feestje, niet naar een begrafenis!’ blaft ze bestraffend. ‘Het interesseert jou ook geen moer hoe ik erbij loop, hè?’ Voorzichtigheid is nu geboden. Rustig blijven ademen. Het wordt tijd om me terug te trekken in de met een slot beveiligde badkamer. Ze kleedt zich mooi aan voor mij en vindt het van levensbelang dat ík het goed vind. 

Maar ik kan lullen als Brugman, al mijn sublieme suggesties slaat ze in de wind. Als een balsturige balletdanseres draait ze met nukkige ruk -en plukbeweginkjes voor de spiegel. Alles staat haar perfect, ook combinatie 24. Alleen gelooft ze er zelf niet in.

Na de hakken -en schoenenshow stopt de kleedsessie na één uur en zestien minuten. In al die tijd heb ik geen flikker uitgevoerd. Ik denk dat de wetenschappers gelijk hebben. Als je al die incidenten bij elkaar optelt, kom je makkelijk aan die anderhalf tot twee jaar wachttijd. Ik klamp me voor de zoveelste keer vast aan het aloude Ierse spreekwoord: ‘All good things come to those who wait.

JAAP VAN DEURZEN